Camino de la Plata 2011 

24 september - 5 oktober 2011

Overal Rome en toch in Spanje!

Frank van Rijn is een Nederlander, die na zijn studies even een eindje ging fietsen en nu, bijna veertig jaar later, nog altijd op die fiets over de vijf continenten scheurt. Het is de enige vorm van verplaatsing, die je dicht genoeg bij mens en natuur brengt, beweert Frank. Ik ben het volledig met hem eens en er komt nog zo immens veel bij, een landschap voelen en ruiken bijvoorbeeld. Probeer maar eens met de auto. Om maar te zeggen dat het niet makkelijk is om van al die privileges van fietsreizen afstand te doen en iets anders te verzinnen. Mijn werk geef ik er net nog niet voor op ;-)

Mijn 'Camino de la Plata', waarvan ik hieronder een aantal impressies en foto’s neersla, was een negendaagse fietstocht naar Santiago de Compostela in het najaar 2011. Mijn derde Camino. De tocht ving aan in Sevilla en leidde noordwaarts over de Sierra Morena, Extramadura binnen. Langs Zafra, Mérida en Cáceres. Hier en daar een stukje oude Via de la Plata, de Romeinse heirweg van Emerita naar Asturica. Overal Romeinse overblijfselen trouwens, Mérida is gewoon te gek en het stukje Romeinse weg rond ruïne-in-het-midden-van-niets Caparra: authentiek! In Astorga sloot ik weer eventjes aan op de Camino Francés, kwestie van het Cruz do Ferro aan te doen. Voorbij Molinaseca ging het weer zuidwaarts om over Monforte de Lemos, Ourense en het klooster van Oseira Compostela te bereiken. Op de feestdag van Sint-Franciscus natuurlijk. 1187 kilometer, lastig maar heel mooi.



¿Por donde se va a Compostela? Hoe kom ik in Santiago?

Overbodig om bij het voorbereiden van de pelgrimstocht dat zinnetje in te studeren 'voor onderweg'. Ook al lopen er over het Iberisch schiereiland veel pelgrimswegen naar Compostela, je moet al een oen zijn om er je weg op te verliezen.
Bij de herondekking van de tocht in de jaren '80, was niet meteen overal even duidelijk waar de historische tracé's precies liepen. Dat leidde zelfs tot getouwtrek tussen dorpjes en plaatsen om de doortocht toch maar over hun grondgebied en langs hun handelszaken en accommodatie te loodsen. Die discussies zijn beslecht.

De gele pijlen, een idee van een Galicische Santiago-pionier in de jaren '60, gidsen de pelgrims-te-voet intussen duizenden kilometers ver over de vier voornaamste Spaanse pelgrimswegen. Fietsers, voor wie de voetgangerswegen er te ruw bij liggen, kunnen nog altijd wat creatiever te werk gaan en soms een historisch stukje Camino vinden, dat lopende peregrino's nooit meer aandoen. Maar dan nog staat de Noord-Spaanse landman met gestrekte arm klaar om in de richting van Compostela te wijzen, nog voor je een zin Spaans bij mekaar bedacht hebt. Als je als fietser even van de juiste weg afwijkt of tegenrichting rijdt, springt er wel eentje gedienstig vóór je wielen omdat hij denkt dat je aan het spookrijden bent.

Niet alle routes zijn even populair. In 2010 volgde zeventig percent van de pelgrims de Moeder aller Camino's: de Camino Francés. De statistieken van het Pelgrimssecretariaat in Compostela tonen dertien percent, die de Camino Portugués loopt langs de Westkust en nog tien over de Primitivo en del Norte, twee lastige alternatieven vanaf de Pyreneeën. Vijf percent houdt het bij mijn Camino de la Plata. Verleden jaar werkten zo'n tweeduizend pelgrims die kilometertjes af vanuit Sevilla. Minder dan tien per dag. De Camino de la Plata is dan ook erg eenzaam, de albergues dungezaaid en avontuurlijk - lokaaltjes, waar je de sleutel van krijgt in het benzine-station -, de ervaring van iets speciaal te doen nog stukken groter dan op de Camino Francés.

Camino de la Plata

De Oude Romeinen hadden een boontje voor het Iberisch Schiereiland.
Scipio Africanus maakte het in de tweede Punische Oorlog buit op het Fenicische Carthago. Die slag had plaats in Ilipa, het huidige Villaverde del Rio, op een boogscheut van Sevilla. Op mijn eerste fietsdag rij ik al langs het plaatsje, in de verste verte niets te zien, maar toch de omweg waard. Na de slag stichtte Scipio een nederzetting voor zijn oudstrijders, Italica en de regio werd een kern van Romeinse activiteit.
In de decennia, die volgden rolden de Romeinen hun klassiek arsenaal van voorzieningen uit, met de deugdelijkheid die nu 'made in Germany' zou heten. Overal bots ik nog op resten ervan. De Romeinen legden vanuit de vlakte rond Italica en Hispalis (Sevilla), tot waar de Betis (Guadalquivir) bevaarbaar was, een weg aan pal noordwaarts tot aan het mijngebied rond Asturica (Astorga). Daar groeven ze naar goud en tin. De weg over centrumstad Emerita (Mérida) vormde eeuwenlang de handelsader van Centraal Hispanië.

In de 6de eeuw trokken de legers van de Visi-Gothen over de heirweg, zuidwaarts. In de 8ste eeuw die van de Moren, noordwaarts. In de 13de eeuw was het de beurt aan de christentroepen van de Reconquista, zuidwaarts. Na de herovering werd de weg weer op de eerste plaats een handelsweg, deze keer om er de schatten uit de kolonies, die gelost werden in Sevilla, over te vervoeren en de nieuwe recruten naar de havens te brengen. Zilver werd er onder andere aangevoerd, 'plata' in het Spaans en meteen een mogelijke uitleg voor de naam, waaronder de Romeinse weg nu bekend is.

In de daaropvolgende eeuwen werden nieuwe wegen aangelegd, maar altijd in dezelfde beddingen. Eerst een Spaanse nationale weg in de 18de eeuw, nu bekend als de N630. Dan een spoorweg, de ijzeren zilverweg in de 19de eeuw en nu, sinds 2009 een gloednieuwe autoweg, de A66. Hier en daar zie je ze alle vier naast elkaar liggen, de autoweg, de spoorweg, de nationale baan en de Camino, maar ik ben er op 750 kilometer niet in geslaagd om dat overtuigend op foto vast te leggen. Meestal zijn ze alle vier even verlaten trouwens, West-Spanje is niet echt een welvarende, drukke groeistreek. Je kan kilometers over de gladde, nieuwe asfalt van de N630 rijden zonder iemand te zien. Veel grote pompstations en hostals zijn gesloten. De spoorweg tussen Plasencia en Astorga roest al jaren op, hij ligt er overgroeid en troosteloos bij.

Nóg wat meer elektronica op de fiets

Mijn reisfiets heb ik gekocht in 2003. Toen was dat ijzeren paard van het intussen ter ziele gegane merk Main D'Or nog state-of-the-art. Sindsdien heeft het snufjesgehalte voor langeafstandsfietsen een hoge vlucht genomen. Schoorvoetend volg ik de trends, aan enkele erg antieke hulpstukjes blijf ik erg gehecht. Even overlopen hoe overal op de fiets batterijtjes-aangedreven instrumenten hun intrede deden.

Die koplamp, dat is nu met een batterij. Het achterlicht ook. Mijn fiets heeft nog een dynamo, maar ik heb hem gedemonteerd, omdat ik toch liever niet in het donker wil rijden. Als het dan toch eens moet, heb ik het led-mijnwerkerslampje met een band voor rond het hoofd en de knipperende rode lichtjes op de fietstassen achterop. Fiets en tassen hangen vol fluo reflectie-strippen. Jammer van die dynamo eigenlijk, je eigen beweging omzetten in licht. Het had iets.
Het Polar hartslag- en inspanningsuurwerk, goed, dat is intussen al een standaard geworden. Hartslagcontrole doe ik al lang niet meer, de resultaten zijn altijd dezelfde. Wat wel nog handig is, zijn de permanente metingen van hoogteverschillen, snelheid, afstand en buitentemperatuur voor de statistiekjes. Ook goed aan zo'n uurwerk is dat de batterij het een paar jaar uithoudt, in sterk contrast met die van andere prullen.

In Sevilla krijg ik een onverwachte aanval van het allemaal eens uit te proberen. Op de smartphone zoek ik via een publieke wifi op een terras van een café het juiste adres van de pelgrimsherberg Santa Rosalia van de Arme Klaren. Gek dat slotzusters, die nooit met de buitenwereld in contact komen, zo'n een aardige website in mekaar boksen. Ik tik het adres in op de GPS en word naadloos door de nauwe eenrichtingsstraatjes van Sevilla geleid. Daar houdt het comfort dan op. Ontvangst voor pelgrims is er niet op zaterdagnamiddag. De slotzusters hebben net gesloten.


Vademus! *

(*) en wijle weg

Hispalis, Sevilla

De pelgrim wordt verondersteld zijn tocht aan te vangen aan de Puerta del Perdón van de Kathedraal van Sevilla en daar zijn credencial een eerste keer te laten afstempelen. De magnifieke poort in Moorse stijl leidt naar de binnentuin van de Kathedraal, de grootste kerk in het christendom buiten Rome.
De plek is echter op de eerste plaats een toeristische attractie en museum met dure tickets en onvoorspelbare openingsuren. Daarnaast zijn tien pelgrims per dag onzichtbaar en quantité négligeable in de toeristenzee.

Geen pelgrimsherberg en geen stempel in Sevilla, een klassieke start, lees ik in vele verslagen van Camino de la Plata-gangers. Ik laat er dan maar eentje zetten in een bescheiden backpackershotelletje in de vrolijke wijk Triana - genoemd naar keizer Hadrianus -, waar enkele pelgrims hun exploot aanvangen. Anders niets Romeins gezien in Sevilla. Hispalis ligt diep onder het historisch centrum.
Op een rustige, vroege zondagmorgen rij ik Sevilla uit, de Guadalquivir over en noordwaarts, op de Iter ab Hispali per Italicam Emeritam Castramque ad Asturicam, de Steenweg van Sevilla over Santiponce, Mérida en Cáceres naar Astorga.

Italica, Santiponce

Minder dan tien kilometer ver ligt Santiponce, over de terreinen van de wereldtentoonstelling van 1992 en enkele industrie-zones. Het verkeerskluwen van het evenement waarmee Sevilla twintig jaar geleden tot de moderne tijden toetrad, is niet erg fietsbaar.

Italica, oudste Romeinse stichting op het Iberisch schiereiland, lag tweeduizend jaar geleden nog aan de Betis, de Guadalquivir. Vijfhonderd jaar later verlegde de stroom zijn loop twee kilometer ervandaan. Het oudste deel van Italica ligt onder het stadje Santiponce, hier en daar steekt er een kolom bovenuit. De uitbreiding van de stad in Keizertijd, door eigen stadsgenoten Traianus en Hadrianus, is nu grotendeels opgegraven en makkelijk te bezoeken.

Heel weinig van de toeristen in Sevilla maken de uitstap naar het ruïneveld, dat is ook meegenomen, je kan er heel rustig alles verkennen. De curatoren proberen een idee te geven van het leven in een Romeinse stad, hoe zag een bakkerij eruit, waren er gebakjes te koop, hoeveel kostte een groot volkoren, gesneden.

Emerita Augusta, Mérida

Op Rome na, ken ik geen andere, levende en bewoonde stad, waar het Oude Rome nog zo zichtbaar is als Mérida.
Het leverde de huidige hoofdstad van Extramadura een erkenning op van het echte Rome.
De Romeinen schonken hun oude kolonie een beeld van de Lupa Capitolina, de wolvin met de tweelingstichters van Rome, Romulus en Remus.

Centrum Mérida bereik je over de kilometerlange Romeinse brug over de Guadiana. Volledig intact en berijdbaar, gelukkig niet meer voor auto's, maar dat is nog maar recent. In het centrum kan je niet naast de antieke gebouwen kijken. De stad heeft ze hun centrale plaats teruggegeven.
Om het oude Forum terug tot leven te brengen is de klassieke tempel van Diana uit de eerste eeuw voor Christus weer helemaal vrijgemaakt van latere bebouwing. Zelfs een 18de eeuwse kerk moest eraan geloven. Een tweede tempel op hetzelfde oude Forum, maar nu een middeleeuws straatje verder, is al half vrijgemaakt. Je zal maar in de mooie huizen wonen, die aan de overkant van de straat staan, bovenop de overblijfselen van de andere helft van de antieke tempel.

Het majestueuse klassieke theater en de ovalen arena ernaast zijn volledig uitgegraven en erg goed bewaard. Het theater opende in 15 voór Christus, het amfitheater zeven jaar later. Beide lagen tot in de jaren '30 grotendeels onder het huidige straatniveau. Net buiten de stad overkraagt een aquaduct van drie verdiepingen met zijn wijde bogen de vallei. Het bracht tot bij de inval van de Moren water uit een Romeinse afdamming tien kilometer verderop, de oudste dam van Europa trouwens. Tussen al dat Romeins in, ligt een aangenaam, rustig stadje met wat eigen toerisme. De vrijgemaakte antieke zones zijn doods en koud 's avonds. Hopelijk houden ze op met die uit te breiden. Die fondsen kunnen maar beter naar het onbewoonde Pompeï vloeien om daar de instortende muren recht te houden.

Mijlpaal XXVII

Paaltjes met nummers van de wegen en afstanden, die alle autowegen afboorden, die hadden de Romeinen ook al.
De Romeinse mijl, dat waren duizend passen van elk twee stappen. Om de 1478 meter kon je op een mijlpaal aflezen op welke weg je zat en hoeveel mijl je al afgelegd had. Mijlpaal nul stond in Rome natuurlijk, want alle wegen leiden naar Rome.
In hun provincie Hispania legden de Romeinen het nulpunt in Mérida.

Op twee uren rijden van Mérida, tussen twee heuselijke dorpjes, Casas de Don Antoneo en Aldea del Cano, is een lang stuk van het oorspronkelijk tracé van de heirbaan bewaard. Ik ploeg mijn fiets door het zand in de bedding van de oude Romeinse weg om een mijlpaal op haar originele plaats te zien staan. Indrukwekkend. Ik heb 40 kilometer op de teller sinds Mérida en sta aan mijlpaal 27, volgens de Romeinen 39,9 kilometer van het Forum van Emerita Augusta verwijderd. Kon de massieve kolom maar verhalen wie en wat ze allemaal heeft zien voorbijkomen in 2000 jaar! Een mijl verder staat er nog eentje op zijn oorspronkelijke plaats, mijlpaal XXVIII. Het cijfer is perfect leesbaar. Meer zal ik er niet zien, want het is lastig rijden met de zwaarbepakte fiets over het oude tracé. Pelgrims te voet hebben een voetje voor om de oude weg te ontdekken, geen Romeinse steen ontgaat hen. Maar de snelheid waarmee zo'n lange voettocht vooruit gaat, aan dertig kilometertjes per dag, niets voor mij ..

Turmulus, ondergelopen

Voorbij Cáceres in zijn niemandsland, de onversneden, lege en dorre Extramadura, is het vergeefs zoeken naar oude steden als Turmulus en de Romeinse heirbaan.
De grote Taag werd in de jaren '60 net vóór de Portugese grens in Alcantara afgedamd en die stuwdam zorgde voor een immens lang en wildvertakt stuwmeer, waar alles in verdween. Op de wegenkaarten kan je zien hoe de oude wegen ophouden aan het water en andere helemaal omgeleid zijn geworden.
Het stuwmeer staat laag. Als ik over de nieuwe brug van de Taag fiets, piept beneden een wachttoren van een oude Moorse vestiging aan de vroegere Romeinse brug over de Taag net boven het water uit. Daar ligt Turmulus op de bodem.

Westelijk van Plasencia wordt Extremadura plots onaangekondigd erg bedrijvig. De vlakke landbouwstreek oogt zelfs wat als het Vlaamse platteland, zware tractoren die gehaast over de smalle wegen razen, brede beken, vierkante percelen.
Alle sporen van Rome zijn al lang vakkundig omgeploegd of afgevoerd. Grote tabaksvelden wisselen af met rode pepers en fruitkwekerijen. Er zweemt een milde tabaksgeur over het land, afkomstig uit de talrijke loodsen, waar de bladeren hangen te drogen.

In Galisteo strijk ik neer in 'Los Emigrantes'. In Portugal heb ik voor het eerst die horeca-zaken van het type 'O Emigrante' gezien. Spanjaarden en Portugezen, die een centje bij mekaar gewerkt hebben over de Pyreneeën, stoppen die bij hun terugkeer in een zaakje en noemen die 'De uitwijkeling'.
De patron in Galisteo werkte jaren bij Philips in Eindhoven en heeft zijn gastenkamers sinds lang niet meer verhuurd aan een Nederlandstalige. Dat leidt tot een levendig gesprek en een ontbijt op kosten van het huis natuurlijk.
Galisteo is een aardig stadje, op zijn heuvel, omringd door een volledig intacte Moorse omwalling, maar ik verlies niet veel tijd. Ik wil dertig kilometer op de Romeinse heirbaan doen op het best bewaarde stuk.

Caparra

Tien kilometer na Galisteo, voorbij Valdeobispo, maken de akkers abrupt weer plaats voor schrale weiden met stenen muurtjes omzoomd.
Geen toeval dat de Romeinse heirbaan hier weer aan de oppervlakte verschijnt. Kaarsrecht loopt het tracé pal noordwaarts. De eerste tien kilometer zijn netjes geasfalteerd. Ik fiets snel op precies dezelfde bedding en met identiek zicht rond mij als de Romeinse ijlboodschapper op zijn paard tweeduizend jaar geleden. Andere versnelling als de route zandweg wordt. Twee Spaanse sportmannen op een mountainbike halen me in en nemen enkele foto's. Ze zijn verbaasd dat ik met mijn zware fiets langs dergelijke paadjes op weg ben naar Compostela.

Het authentiekste stuk van de Romeinse Iter komt er nu aan: Caparra. De stad ligt met Romeinse precisie gecentreerd en netjes in twee gedeeld op de heirweg, die binnen de stad overgaat in de hoofdstraat, de decumanus, zoals dat heet. Alle doorgaand verkeer pats door het centrum, zo hoorde dat bij de Romeinen, een principe dat twintig eeuwen zou volgehouden worden.
Waar de Noord-Zuid-as de dwarse hoofdstraat (cardo) snijdt, heeft een rijke Caparraan in de eerste eeuw een mooie symmetrische boogoverkapping laten bouwen, een tetrapylon. Het monument staat er nog, de rest van de stad, die zich na de Romeinen eeuwenlang in een moeilijke grensstreek tussen christenen en moren bevond, werd verlaten, verdween onder de grond en wordt nu weer opgegraven. Het is het makkelijkste en grootste Romeinse ruïnenveld langs de 705 kilometer van de Via de la Plata, precies omdat er geen lagen nieuwe bebouwing boven kwamen te liggen.

Petavonium, San Miguel

Dat ontbrak nog aan mijn Romeinse zoektocht, een legerkamp! Die Romeinen waren toch op de eerste plaats soldaten en meestal pas civielen, als hun dienst erop zat en ze veteraan werden. Daarvoor moesten ze twintig jaar onder de wapens geweest zijn en nog vijf jaar beschikbaar blijven als reservist van het exercitus. Pas dan konden ze zich vestigen op grote landeigendommen in het land dat ze veroverd hadden of hun oude dag slijten in Augusta Emerita en de nieuwe steden die de generaals stichtten.

Hun actieve dienst brachten ze door in stedelijke kazernes of legerkampen aan de grenzen van de veroverde gebieden. Legerkampen met houten schuttingen, torens en militaire barakken houden het natuurlijk geen 20 eeuwen uit. Het kamp van Petavonium - waar ik heel toevallig op bots als ik na een omwegje om een slaapplaats te vinden in Tábara weer richting Astorga rijd - is dan ook niet veel meer dan een 20 hectaren groot veld, waarin de funderingen in steen van de houten verdedigingsconstructies blootgelegd werden. Archeologen bouwden de centrale toegangstorens weer op en een deel van de schutting. Heel opvallend is dat het militaire bolwerk niet op een heuvel of moeilijk bereikbare plaats ligt, maar centraal in een wijdse vlakte. Zo van, 'hier zitten we, beste barbaren, proberen jullie maar!'.

Net over het kamp treurt een mooie kerk op haar eentje aan een verhard plein. Het dorpje zelf, San Miguel, is helemaal van de aardbol verdwenen, toen de laatste bewoner vijftig jaar geleden wegtrok.

Drie uur peddelen later bereik ik Astorga, Asturica, eindpunt van de fameuse Romeinse Iter. Astorga zit nog netjes binnen zijn intacte Romeinse muren. Na zo'n tocht verwacht je niet minder.

Asturica!


Niet dat mijn pelgrimstocht er in Astorga op zit. Ik ben zelfs een omweg aan het maken. In Zamora had ik al westwaarts kunnen gaan over de relatief onbekende Camino Sanabrés. Astorga ligt dan weer op de Camino número uno, de Camino Francés en daar heb ik een verplichte stop ...

Tussendoor, op de voorpagina in Spanje

Als ik een tijdje ga fietsen in Spanje, dan ben ik achteraf meestal weer helemaal mee met de Spaanse actualiteit. Om de twee uur strijk ik wel ergens neer in een zaakje om iets te eten of te drinken. Het kleinste cafeetje heeft minstens twee wandvullende schermen hangen, waarop de nieuwszenders de hele dag dezelfde onderwerpen uitspitten of herhalen en over de consumenten sproeien. Het geluid staat net hard genoeg.
Zo heb ik vroeger al fietsen rond Granada als het ware live de geboorte meegemaakt van de Spaanse kroonprinses Leonor. Interessanter nog een andere keer was het dagenlang parlementair debat over het homo-huwelijk, terwijl ik van Extramadura naar Andaloesië afzakte. Die keer fixeerde ik telkens op de klanten, die halvelings naar de schermen zaten te kijken, om hun reactie op dit delicate onderwerp te meten. Ik moet zeggen, het kon hun geen moer schelen en dat was blijkbaar een correcte waarneming. In Spanje heb ik op die paar reizen intussen al meer gay-koppeltjes hand-in-hand over straat zien lopen dan in tien jaar Brussel.

Deze tocht, mijn Camino de la Plata, werd beheersd door één onderwerp, La Duquesa.
De Hertogin, zoals zelfs het jongste Spanjaardje onmiddellijk zal weten, is Cayetana de Alva de Tormes, verre nazaat van de in Vlaanderen nog altijd beruchte Spaanse kampioen van de Inquisitie, de Ijzeren Hertog van Alva. Het gekke is dat Alva, Filips de Tweede en de zeloten van de contra-reformatie, die dood en vernieling zaaiden in de Spaanse kroongebieden, in Spanje zelf nog altijd doorgaan als eerbare beschavers. Een beetje zoals Herman De Croo het nog altijd instinctief opneemt voor Leopold II.

Nu, Doña Cayetana is van een heel ander slag. De 85-jarige adelvrouw is al decennia de meest beschreven, gevolgde en beroddelde celebrity van Spanje. Ik had haar vroeger wel eens op die café-schermen zien passeren, maar wist niet wie het was. Als ze in beeld kwam, bleef je wel onmiddellijk kijken. De hertogin is na een serie mislukte schoonheids-operaties behoorlijk anders gevormd - om het beleefd uit te drukken - in haar gezicht. De foto die ik van internet plukte is eigenlijk nog flatterend.
La Duquesa is op de dag dat ik in Compostela aankwam, voor de derde keer getrouwd. Ik weet alles van dat huwelijk in Sevilla, de gastenlijst, het diner, de jurken, de bloemen, het kapsel. Ongewild. Ik heb gewoon de 9 dagen vóór de grote gebeurtenis getroffen, die de Spaanse media stukken belangrijker vonden dan het onbenullige crisisje, dat in hun land woedt, de verkiezingen die eraan komen of hun indignados, die puin komen scheppen in Brussel.

Cruz do Ferro

Een tante van mij, de oudste zus van mijn moeder, kwam met het idee. Of ik op weg naar Compostela geen intentie van haar kon meenemen. Beste Tante, dat kan heel zeker!
Het is trouwens net een van de fortuinlijke eigenschappen van de tocht naar Compostela: een pelgrim kan in volle overeenstemming met de regels, neergelegd in de Codex Calixtinus, anderen vertegenwoordigen. Met die Codex is net nu een klein praktisch probleempje, zoals ik hieronder zal vertellen, hij is namelijk ontvreemd, maar dat verhindert niet dat de regel nog volwaardig van toepassing is.

Pelgrims in de Middeleeuwen waren maanden van huis weg, sommigen zelfs een jaar. Het was dus niet iedereen gegeven om er zomaar eventjes tussenuit te knijpen en een Compostela te doen. Je moet tegenwoordig nog redelijk fit zijn om het te halen, in die tijd garandeerden alleen een ijzeren gestel en stalen gezondheid dat je de meet zou bereiken. Algemene levensverwachting was al laag, de vreselijkste ziektes teisterden Europa, onzuiver water, wilde dieren en struikrovers deden de rest: tien percent van de pelgrims kwamen er nooit toe het beeld van Sint Jacobus in Compostela te kussen. Niet te vergeten ook dat je in de tijd nog eens helemaal terug moest, te voet.


Het was dus een wijs en lovenswaardig pauselijk idee om pelgrims in 1120 meervoudig vertegenwoordigingsrecht te geven bij het verwerven van de zegeningen van de tocht. Een van de rituelen is het afstand doen van een bezwaard verleden. Daarvoor laat de pelgrim een symbolisch steentje achter bij het Cruz do Ferro op het hoogste punt van de Montes de Léon. Dat mocht ik alvast voor mijn tante doen. Ik bood de pelgrimskoerierdienst ook aan mijn sponsors van de Burkina Faso-tocht aan, met de nodige respons. Er zat dus niets anders op dan een stuk van de Camino Francés te fietsen om Cruz do Ferro aan te doen en mijn lading stenen daar achter te laten.
Waarna ik terug naar beneden fietste en in Ponferrada zuidwaarts naar de Camino Sanabrés.

Zuidelijke boog in Galicië langs Ourense

Na Ponferrada en de Camino Francés is het een eindje 'buiten piste' fietsen om de Camino Sanabrés te bereiken.
Stopplaats A Rua, stadje met één lange straat, staat voorbeeld voor zo'n halte, waar niemand verwacht wordt langs te komen. Ik ervaar altijd een zekere fascinatie voor zo'n plaatsjes. Je lijkt er een land of streek mee te verrassen, ze hebben zich niet opgeleukt voor mogelijke bezoekers, je overvalt ze in hun keuken met de krulspelden in het haar, als het ware.

A Rua heeft één hotel, een gebouw uit de jaren '60 in DDR-stijl. Aan de receptie vind ik niemand, in de lounge ernaast zit een oude man, onverstoorbaar over zijn lectuur gebogen. Een foto-boek over de Spaanse Burgeroorlog, hoe kan het anders. Na een tijdje wachten spreek ik hem aan. Hij blijkt eigenaar en receptionist te zijn. Ik krijg al zijn tijd, het is zondag, er zijn geen gasten, pelgrims ziet hij nooit passeren. In ruil deel ik de geschiedenis van A Rua en de streek, die van zijn hotel, van de gasten in de beginjaren, ingenieurs van de stuwdammen, die overal gebouwd werden, het Spanje van Franco. Zesentachtig is hij intussen, een overnemer voor zijn hotel vindt hij niet. Hoe moet het verder met dit stadje?

In Ourense, honderdtwintig kilometer verder over de Galicische heuvels en door de mooie vallei van de Miño, spookt de vraag nog steeds door mijn hoofd. Waar staan deze streken zonder duidelijke economische rol over enkele jaren en decennia? Van pelgrims gaan ze alvast niet leven. Waren er op de Via de la Plata tien per dag, op deze Camino Sanabrés zijn het er geen vijf. Intussen ben ik maar één dag meer verwijderd van Santiago.

De Codex Calixtinus gestolen uit de Kathedraal van Santiago de Compostela

Het klinkt als een onwaarschijnlijke plot van een goedkope detective-roman, het is realiteit, bijna onvoorstelbaar: het oudste exemplaar van de Codex Calixtinus, sinds 1140 bewaard in de Kathedraal van Compostella, verdween op 7 juli 2011 uit de brandkast in het Archief. De sleutel stak er nog op. Er was geen geweld gebruikt. Geen enkele beveiligingscamera kon iets registreren, omdat ze niet gericht waren op de hoek waar het manuscript zich bevond.
De verdwijning vond waarschijnlijk enkele dagen eerder plaats dan de vaststelling en de opgeslagen beelden elders in de omgeving waren al overschreven.
Iedereen is er het hart van in. Santiago en Galicië, pelgrims en kunstliefhebbers zijn in shock.

De Codex Calixtinus, ook gekend als 'Liber Sancti Jacobi', dat zijn 225 bladzijden miniaturen en Latijnse teksten uit de eerste helft van de twaalfde eeuw. De inhoud beslaat de pelgrimstocht van Santiago, het leven van Sint Jacobus en een beschrijving van de tocht vanuit Frankrijk. Paus Calixtus II had enkele jaren eerder het Heilig Jaar ingesteld - 25 juli moet op een zondag vallen - en de Codex werd in geen tijd de Lonely Planet van de 12de eeuwse pelgrim.
In onze pelgrimsherberg in Los Arcos hebben we een copie hangen van één bladzijde, waarop de gids het stadje vermeldt. Aan de kerk en over het brugje rechtdoor. En het water van de Odron is drinkbaar.

Drie maand na de catastrofe is de krasse zaak nog altijd onopgelost en voorpagina-nieuws. Er circuleren intussen al evenveel hypotheses over de daders en de bergplaats als over het verdwenen paneel van het Lam Gods. Op mijn fiets zit ik mee scenario's te bedenken van wat er kan mee gebeurd zijn. De laatste hoge gast, die de Codex te zien kreeg, was de Paus op 6 november 2010. In de Kathedraal van Santiago zelf, ga ik net als iedereen even stilstaan bij de deur van het Archief, waar het manuscript 860 jaar lang door misschien wel meer dan 50 opeenvolgende archivarissen veilig bewaard werd.

Derde aankomst in Compostela

Dat komt ervan om twee jaar na elkaar Santiago aan te doen. Het wordt wat routine, ook al val ik vanuit een andere richting binnen. Hier zijn we weer. Toch blijkt het vlug erg anders te zijn.

De stad kraakte van de nervositeit verleden jaar, in volle Heilig Jaar, enkele weken vóór het Pausbezoek en in de stromende regen. Niets van dit alles in 2011, warm, gezellig en vol tevreden pelgrims met veel tijd. Ik maak er gebruik van om uitgebreid rond te wandelen en ontdek een heel lief stadje met leuke pleintjes en cafeetjes.

In de Kathedraal deponeer ik de intenties, die ik 'in opdracht' overgebracht heb, in de Kapel de la Corticela. Daartoe staat er een mandje aan het beeld van de Biddende Christus in de Hof van Olijven. Bij iedere misviering wordt het mandje geleegd en worden de intenties opgedragen. Tante Denise heeft op de enveloppe geschreven 'Aan Onze-Lieve-Vrouw van Compostella'.
Ik weet zeker dat Sint Jacobus het voor haar met de glimlach gaat opnemen!



Aankomst Santiago


Dit zijn de foto's.

En nog enkele praktische bevindingen.

Hieronder een tabel met mijn etappes en kilometers. Inhoudend enkele dagen stevig klimmen, vooral om Extremadura uit te geraken en door Galicië te golven. Bij de voorbereiding had ik twee route-boekjes, eerlijk gezegd alle twee niet echt bruikbaar. Alle beschreven routes, zowel op internet als in route-boekjes, zijn in hetzelfde bedje ziek. Nooit vermelden ze duidelijk voor wie ze schrijven. Alleen voor de trekker te voet, net nog voor de fietser op de mountainbike of ook de fietser op de reisfiets met bagage? In diezelfde volgorde neemt immers de flexibiliteit om obstakels op de weg te overwinnen af en ik wil het toch liever wat op voorhand weten, dan na enkele kilometers zandpaadjes vast te stellen dat ik verondersteld word als een Sven Nijs mijn fiets op de schouder te nemen om een steeple chase te beginnen.

Die boekjes dan. ‘De Zilverroute’ van Bert Sitters is intussen elf jaar oud en heeft dus net het decennium gemist waarin de Spanjaarden alles ondersteboven gekeerd hebben in wegenis, bewegwijzering en accommodatie. Dat merk je op iedere bladzijde. Om onduidelijke reden wijkt Bert na Mérida sterk af van de historische route en zet hij koers naar Trujillo om pas boven de Taag weer aan de sluiten met de Camino. Waarom hij de interessante trajecten vóór en na Cáceres inruilt voor die omweg via Trujillo – dat ik op een andere tocht aangedaan heb en niet leuker of interessanter vind – is mij niet duidelijk.
Intussen heb ik een antwoord op die vraag. Van Bert Sitters zelf, die begin 2012 in de organisatieploeg werkte van de fietsvakantiebeurs in Mechelen. Toen Bert het routeboekje samenstelde in 2005 was de autoweg van Mérida naar Plasencia in aanleg. Er was geen doorkomen aan met de fiets. Zijn omweg van toen werd de nieuwe zilverroute naar Compostela...

‘Blik op oneindig, gids voor de pelgrim op de via de la plata’ is een recente publicatie van Hans van den Breul. De compilatie bevat onder andere kaartjes uit een Spaanse mountainbike-gids en informatie uit Wikipedia, naast meer persoonlijke beschrijvingen. Alleen bruikbaar voor de lopende pelgrim eigenlijk. Misschien moest ik zelf eens iets schrijven voor de asfaltfietser met bagage. Alleen gooien die Spanjaarden net na je doortocht steevast alles weer om!