Europa Radweg-1 2006
31 juli - 28 augustus 2006Brussel - Berlijn - Sint-Petersburg - Helsinki
De langste tocht met het langste verhaal. Hier is wat hulp bij de lectuur ervan!
Je kan de tekst helemaal doornemen of vanuit de korte inleiding in schuin lettertype hieronder doorklikken naar een stuk van het traject, dat je interesseert. Persoonlijk zou ik daarbij Polen en Regio Kaliningrad aanraden, dat is nog eens wat anders dan in de Polders fietsen.
Dit is geen reisverslag, eerder een reisverhaal met nadruk op de geschiedenis van de streken, die op de R1-route liggen en de indrukken, die ze nagelaten hebben op mij. R1 staat voor ‘Radweg Eins’, het geesteskind van een Duitse gepensioneerde ingenieur, een fietsroute, die ooit volledig bewegwijzerd de Lage Landen met Sint-Petersburg zal verbinden. Voorlopig is alleen het gedeelte van het traject in Duitsland uitgewerkt en van wegwijzers voorzien. De rest is pionieren, maar de R1 is nu al een heuse mythe in langeafstandsfietserskringen. Wat me er onweerstaanbaar in aantrekt is dat het voormalige Duitse Oost-Pruisen aangedaan wordt, na de oorlog ‘netjes’ ontdaan van zijn oorspronkelijke inwoners, recht in tweeën gesneden en verdeeld tussen de Sovjet-Unie en Polen. Het Russische gedeelte van het vroegere Oost-Pruisen, de Kaliningrad Oblast, was tot aan de ontbinding van de Sovjet-Unie absoluut ‘verboten’ voor buitenlanders. En nu zou je erdoor kunnen fietsen? Ik kan haast niet wachten! Volgen dan de Baltische drielingstaten, die met hun grote aantalen Russen een perfecte overgang vormen voor Rusland, dat dan weer stukken Finland aangehecht heeft om die overgang makkelijker te maken.
Veel documentatie rond het volledige R1-traject bestaat er nog niet. Er is de Duitse moederwebsite met een route-suggestie per land, wat eerbetoon aan de stichter en enkele interessante verwijzingingen. 'De route is bereidbaar in beide richtingen', lees ik er onder andere. Handig :-)
Verder kon ik op de fietsreisbeurs in Retie de hand leggen op een gedetailleerd route-boekje over het Duitse traject tot Berlijn en een brochure met praktische tips 'Berlijn-St Petersburg' van de hand van twee Nederlanders, Aagje en Aart. Die onversaagde Nederlandse senioren hebben het traject in 2003 vanaf Berlijn over Sint-Petersburg met verlengstuk naar Helsinki afgelegd in 66 dagen. Het doelpubliek van Aagje en Aart is duidelijk Hollands. Enkele citaten: 'We bereidden steeds ons eten op campinggas'. In Estland mag de fiets niet zomaar op de bus: 'Een fooi kan helpen en wordt waarschijnlijk geaccepteerd'. Vanuit Helsinki varen ze terug met een ferry naar Duitsland. Aan boord is een buffet: 'Onbeperkt dineren! Voor fietsers zoals wij die niet veel gewend waren, was dit letterlijk en figuurlijk even slikken'. Zouden de Balten de reputatie van Aagje en Aarts volksgenoten al kennen? 'Op de boerderijen, waar we ons aandienden als Hollanders op zoek naar een (gratis) kampeerplaatsje, werden we zeer kortaf bij de deur gewezen.' Om maar te zeggen dat ik het boekje lees en de tips gebruik met een zekere kritische ingesteldheid.
Voor Rusland is een visum verplicht. Wie zowel de regio Kaliningrad, nu een Russische exclave geklemd tussen Polen en Litouwen, als Rusland zelf wil aandoen, heeft zelfs een dubbelvisum nodig. Het visumgedoe is opgebouwd als een soort meerlagige administratieve Berlijnse Muur, maar dan wel één, die je moet nemen in de richting West naar Oost. Voor de individuele reiziger is de procedure al een motivitatie-test op zich. Als je geen hotels geboekt hebt (voor een fietser is dat omwille van de onzekere timing haast niet mogelijk), moet je een uitnodiging vanuit Rusland kunnen voorleggen. Die blijk je te kunnen kopen bij fake uitnodigingen-uitschrijvende bedrijfjes in Rusland. Tegen betaling van een slordig bedragje dollars krijg je een fax toegestuurd. Een verzekering is ook verplicht, maar vergeet je CM, VTB/VAB, Touring, Mondial Assistance en andere verzekeraars maar. Alleen een beperkte lijst van door de Russische ambassade geaggregeerde verzekeringen worden in staat geacht je uit Russische penarie te kunnen helpen. Ik sluit zo'n verzekering af. Weer Euro's. Met alle documenten gewapend op naar de ambassade in Ukkel. Geen wachtrijen, niemand. 'Het consulaat is gesloten omwille van computerproblemen, komt U later terug.' De volgende dag werkt de computer gelukkig weer en staat er een indrukwekkende rij aan te schuiven. Na een uur schijnbewegingen op het trottoir, is de afgelegde afstand maar anderhalve tegel. Aan de muur van het consulaat hangen ingekaderde affiches over visum-assistentie 'Wij geven U gratis informatie over de kostprijs van onze dienst op volgend GSM-nummer', waarvoor mijn belangstelling begint te groeien. Ik krijg mr. Petrossov aan de lijn, voorzitter van de Russisch-Europese Vereniging met zetel in Namen. Ik ga nu twee weken zaken doen met Kameraad Petrossov en vele Euro's later komt hij me trots het felbegeerde dubbelvisum afleveren op mijn werk.
31 juli 2006, 07:15
Een vertrekdatum kiezen voor een fietsreis vereist wat strategie, zeker als ze vier weken zal duren. Dan luidt het eerste criterium: hoe valt mijn afwezigheid op het werk zo weinig mogelijk op? Met mijn bijna 20 jaar ervaring in halve overheidsbedrijven, weet ik ondertussen wel dat stekelige opmerkingen over afwezigheden de voornaamste munitie vormen van die groep van collega's, die overleven door anderen naar beneden te halen. Mijn favoriete vakantiemaand september is dus al uitgesloten en dan is het misschien wel al wat kouder ook en worden de dagen kort tegen dat ik in het Noorden zit. Augustus dan maar, als het zo leeg is op het werk, dat je met de lift zonder tussenstop van de 21ste verdieping op het gelijkvloers geraakt.
De keuze valt op maandag 31 juli. Op zondag heb ik de fiets gepakt. Hij is mooi symmetrisch geladen, de nieuwe extra instrumentenhouder voor kompas (eindelijk staat het eens helemaal horizontaal), kaartenhouder en sportuurwerk is gemonteerd, het stuur krijgt de allures van een dashboard. Koen komt het traditionele vertrekfotootje nemen. David is ook komen uitwuiven. Als ik de fiets in gang trek, krijg ik even een zwak moment en lijkt de af te leggen afstand me plots toch een beetje te ambitieus, ik draai me nog even om voor nog 'n extra aanmoediging, maar Koen en David hebben de rug al gekeerd en zijn druk bezig Koens fiets weer op zijn normale plaats te hijsen, die ik met de mijne ingenomen had. Wel, ik ben mijn eigen straat nog niet uit, maar ben het point-of-no-return al voorbij, lijkt wel.
De zestig kilometer tot Herentals gaan er snel door. Ik ben een half uur te vroeg op de afspraak met Dirk. Hij arriveert dan weer een half uur te laat en dus zetten we zonder dralen de weg verder. Dirk is een gedreven sportman, met wie ik geregeld ga mountainbiken op zondag. Eén vraag of hij geen zin had een stukje mee te fietsen volstond. Dat is wat anders dan het maandenlang vruchteloos zoeken naar fietsgezellen via het fietsforum, de fietsbeurs en internet. Over Lommel - eten doen we langs het kanaal in een zaak, waar we het dialect van de kelner al bijna niet meer verstaan - en een stukje Nederland komen we na een forse 183 km in Venlo. Ik heb er een Bed and Breakfast gevonden, speciaal voor fietsers, gewone stervelingen komen er niet in. De gastheer heeft de erg knusse woning vol kunst van Herman Brood gehangen. 's Avonds gaan we nog een kijkje nemen op een toernee van Vlaamse artiesten op een plein in de buurt. Ik slaap als een os, Dirk hoort de trap de ganse nacht kraken en ieder uur ziet hij voorbijkomen.
Duitsland
Venlo ligt vlak op de grens met Duitsland en onder dreigende regen glijden we 's morgens na enkele minuten al de tweede grenslijn over. Het stuk Duitsland tot aan de Rijn in Wesel doet nog erg Nederlands aan, zelfs de toponiemen worden niet echt Duits gespeld, zoals Schaephuysen, Achterhoek. We rijden langs verscheidene parken windmolens. Tot aan de Poolse grens zullen we ze tegenkomen, vele honderden. In Letland duiken ze dan plots weer op. Aan tankstations is ook al bio-diesel uit landbouwgewassen te koop. Maar in Wesel houden we het dan toch maar op een klassieke fietsersversterkende milkshake. Buiten valt net de eerste augustusstortvlaag. Er zullen er nog veel volgen en we zullen niet aan alle ontsnappen. De gelateria-bazin is stomverbaasd als Dirk vertelt dat ik naar Sint-Petersburg trek. Het Duitse leger is er niet eens geraakt, dat weet ze nog. Overal, iedere keer als ik mijn einddoel laat vallen, reageren de mensen met bedenkingen. Aan hun reactie kan ik zelfs de afstand meten, die me nog rest tot de tsarenstad. Hoe hoger in het Noorden, hoe minder wijd de mond opengaat van verbazing. Ik vermoed dat een wetenschapper een precies verband zou kunnen leggen. Maar hier in Wesel, nog maar net over de Rijn, gaat het wel een minuut lang van 'Sankt Petersburg? Russland? War doch Leningrad, ja?' en dan weer 'oh, mein Gott' en van die dingen. Volgen dan meestal nog wat aanmaningen tot voorzichtigheid, want het is daar allemaal zo vreselijk gevaarlijk.
Onze eerste Duitse etappe-stad Münster is een mooie, trendy stad met veel geschiedenis en de Vrede van Westfalen. In de stationsbuurt vinden we een nettes hotelletje. We maken nog een sighseeing toertje door de stad. 's Nachts heeft Dirk maar wat tv gekeken, toen hij de slaap niet kon vatten. Ik heb niets gehoord.
In Münster sluiten we aan op de R1-route.
Ik heb een route-boekje gekocht, dat in 42 gedetailleerde kaartjes de R1 beschrijft tussen Arnheim (zullen de Nederlanders graag horen) over Münster naar Berlijn. De route is daarenboven nog volledig bewegwijzerd en we worden langs de mooiste plekjes geloodst van de streken, waar we doortrekken. Door bossen, langs parken, natuurgebieden, over veldwegen en boswegjes van het Teutoburger Woud. Van bepaalde stukken van het traject geloof je nauwelijks dat ze je in Polen moeten brengen. De wegen zijn geasfalteerd of verhard, in de voormalige DDR zullen dat nogal vaak straatstenen zijn. Het tracé is bedacht voor fietsers met een bepakte toerfiets, de ondergrond is voldoende stevig. Dirk rijdt met een upgegrade mountainbike, gaat ook perfect. Een race-fiets zou dan weer minder aangewezen zijn. Hier en daar snijden we wel een hoekje af van het slalommende parcours, dat netjes alle bewoning en verkeer vermijdt of we gaan net wél een centrum door om een koffiestop of zo te kunnen doen.
Zeventig kilometer over Münster 'begint de Tweede Wereldoorlog al'. In Stukenbrock lag Stalag 326, Stamlager für Kriegsgefangene nummer 326. Drie miljoen KGs verbleven en transiteerden er, bijna allen Russen, 60.000 kwamen om. Ze liggen begraven op het 'Erekerkhof van Sovjet-oorlogsslachtoffers', dat voorzien is van een monument in het Russisch met Ster van het Rode Leger. Als we het kerkhof verlaten rijden we dwars door een enorm militair oefenterrein van de Britten en Amerikanen, het R1 fietspad is nu plots een dubbele betonnen wegdek breed. En meteen is de toon van deze fietsreis gezet. We rijden oorlogsgebied in van de 2de wereldoorlog en ik zal er tot Finland verder blijven doorrijden.
Omdat het zich weer flink aan het regenen zet, ronden we de dag af in Höxter, tien kilometer vroeger dan gepland. Eigenlijk is het logischer ook, in Höxter zijn meer voorzieningen en daarenboven is het de thuishaven van de vader van de R1, Herr Diplom-Ingenieur Georg Marquardt, die er natuurlijk voor zorgde dat zijn eigen stad op het traject kwam te liggen. Dat is dan ons klein eerbetoon aan hem. In het Corveyer Hof in Höxter, waar we logeren, hangt een grote kaart van Oost-Pruisen met schildjes van de voormalige Duitse steden daar. Veel Oost-Pruisen (meervoud van Oost-Pruis) streken na de oorlog neer in de regio rond Höxter. De volgende morgen rijden we trouwens ook nog door een Königsberger Strasse.
In het Corveyer Hof serveren ze fietsersporties waar je bijna niet overheen kan kijken, dat zal een tip zijn van onze Diplom-Ingenieur. De volgende morgen zegt Dirk dat hij 's nachts wat tv heeft gekeken, want hij kon maar de slaap niet vatten.
Op het jaagpad langs de Weser over Holzminden gaat het naar Einbeck. Bij het binnenrijden van de stad ruik je de brouwerijen al. Einbeck staat op zijn kop, over enkele uren is hier de aankomst van een etappe van de 'Ronde van Duitsland'. We rijden over de meet met onze zware fietsen, zij het in tegenovergestelde richting. Stilaan komen we aan de lastiger stukjes van het Duitse traject in het Harz gebergte, een soort lokale Ardennen maar dan zonder die loodzware grote valleien. In de vroege namiddag zitten we in Langelsheim een broodje te eten in een nieuwe supermarkt. Het kale stadje is wat onderkomen, de mensen zien er heel gewoontjes uit, er is bijna geen activiteit, de huizen staan er afgeleefd bij. Dirk laat plots vallen dat we al in de DDR moeten zijn, ik krijg een schok. Best mogelijk dat ze die Muur gewoon weggemoffeld hebben! Ik ga aan de kassierster vragen of we hier in de DDR zijn. Neen, nog een dertigtal kilometer, in Stapelburg was de oude grens. Oef. We rijden de laatste kilometers in het voormalige West-Duitsland, je voelt en ziet nog dat het hier decennia-lang een uithoek was. Net vóór de grens houden we halt in Bad Harzburg en worden als lange-afstandsfietsers met égards ontvangen door een oud koppel, dat Pension Fernsight runt - Vergezicht, what's in a name, als je stadje pal tegen de Muur ligt -. De fietsen gaan in het tuinhuisje, we krijgen de grootste kamer en gaan de ene straat, die Bad Harzburg telt af op zoek naar een restaurant. Beneden ligt het station op een lijn, waar de Muur dwars kwam over te staan. Terug aanleggen gaat niet meer, de berm is bebouwd. Gelukkig is er tv op de kamer, want Dirk zegt 's morgens dat hij geen oog dicht heeft gedaan.
's Morgens rijden we in een soort gewijde stilte de laatste kilometers tot aan de voormalige grens met de DDR. Misschien had ik daar toch wat minder moeten over hypen, nu denkt Dirk waarschijnljk dat we als het ware de achterkant van de maan gaan zien. Hier is nog maar één weg open tussen West en Oost, de kleine wegen tussen de dorpjes aan beide zijden van de muur lijken nog niet alle heraangelegd. Vlak vóór Stapelburg eindigde de weg vroeger op een lus. Nu rijden we rechtdoor over de Ecker, de overkant is grondgebied van de voormalige DDR. Er staat een monumentje 'hier ging de Muur naar beneden op 11 november 1989'. Naast een verlaten houten barakje ligt nog de betonnen weg voor de grenswachtpatrouilles. Met de fiets probeert Dirk een stukje Muurbewakingsweg uit. Langs de Ecker en verderop naar het Zuiden kan je het Muurtraject volgen over 70 kilometer tot Tsjechië. Dirk verbaast er zich over dat de betonnen bewakingsweg er nog zo nieuw uitziet. Zestien jaar is nu ook weer geen eeuwigheid geleden. In Ilsenburg rijden we de eerste ex-DDR-er tegen het lijf, hij begroet ons hartelijk. Hij werkt in zijn volkstuintje. We zullen veel parken van die privé-moestuintjes zien. De inwoners van Oost-Duitsland overleefden op die tuintjes en houden ze blijkbaar nog altijd in ere, ondanks de tomaten uit Spanje en boontjes uit Kenya.
Wernigerode beantwoordt alvast niet aan onze DDR-verwachtingen. Het is een stadje met een heel mooi bewaard centrum, met monumenten in onvervalste Märklin kleuren. Het woordje 'sjofel', dat we al hadden klaarliggen om te beschrijven wat we zouden zien, kunnen we hier alvast niet gebruiken. Veel dorpen, stadjes en wegen in Oost-Duitsland zijn net met grote middelen opgepoetst, heraangelegd en gemoderniseerd. Gelukkig - althans voor nostalgici als ik - is het werk nog maar half af en blijven er nog voldoende onderkomen hoekjes over om je een authentiek Oostblokgevoel te bezorgen. Op wat communistische bouwblokken na, stralen de nog niet-opgeleukte zones een soort vooroorlogs gevoel af. Huizen, fabrieken, stations, kassei-wegen, winkels, de tijd heeft stilgestaan. In een kleine kruidenierszaak in Reinstedt, ervaar ik zo'n terug-in-de-tijd belevenis. In de winkel staat de bescheiden voorraad uitgestald op houten, donkerbruin gelakte, open rekken langs de muurwanden. Op de toonbank staan enkele koopwaren ten toon achter glas in primitieve kijkkasten. De toonbank is helemaal uitgesleten in de smalle opening, waarlangs klant en winkelierster handel drijven. Op de vloer is het wandelspoor van de klanten ook af te lezen. We drinken elk een fles water, 84 Eurocent en als ik de lege flessen terugbezorg, om het winkeltje nog eens te kunnen bekijken, krijg ik nog 28 cent terug.
In Altenburg is een blinkend nieuwe cementfabriek gebouwd, een enorm complex. Hier en daar rijden we nog langs dergelijke met-groeten-uit-het-Westen neergedropte industriële complexen. Solvay heeft hier na de val van de Muur nog een oude fabriek van vóór de oorlog kunnen recupereren en ze weer helemaal up-to-date gebracht. In Bernburg zit onze dag erop. Oost-Duitsland is niet duur en dus gaan we nog maar eens heel uitgebreid eten om de dag af te sluiten.
De volgende dag is onze eerste halte een 'Vlaamse' stad, Aken. Op uitnodiging van de 12de eeuwse Graaf Albrecht de Beer, kwamen Vlamingen zich settelen in deze hoek op de grens van Saksen en Brandenburg. Tot in de 19de eeuw schijnen die Vlamingen een antiek soort Nederlands onder mekaar gesproken te hebben en onderhielden ze eigen gewoonten en tradities, West-Vlamingen zeg maar. Hun nederzettingen dragen nog namen als Brück, Dahme, Euper. Ook het Wittenberg van hervormer Luther is zo'n Vlaamse stichting en de lange heuvelrug ten Zuid-Westen van Berlijn heet de Fläming. Aken is alvast nog niet uit zijn DDR-slaap ontwaakt. We zetten koers op de industrie-stad Dessau, maar van stadsbezoek komt er niet veel in huis. De regen valt met bakken uit de lucht. Dessau maakte naam in de jaren '20 als stad van kunstenaars en architecten van de 'Bauhaus' strekking. Waar al dat moois zich bevindt hebben we niet gezien, want we bleven maar rijden door een onoverzichtelijke verlaten Sovjet basis en spoorwegrangeerstation. In Dessau kruist onze R1 de R2, die Noord-Zuid de Elbe volgt. De R2 lijkt wel veel populairder dan de R1, we kruisen een tiental fietsers op het korte gemeenschappelijk stuk langs de Elbe. Andere R1-trekkers hebben we eigenlijk nog niet ontmoet. Tussen Dessau en Oranienbaum ligt het Elbe Biosphärenreservat. Wat ze daarmee bedoelen is me niet meteen duidelijk, maar het is een enorm groot park tot aan het Kasteel van Oranienbaum. Net na Oranienbaum exploiteerde de DDR uitgestrekte bruinkoolmijnen in dagbouw. De monsters van graafmachines zijn nu bij mekaar gezet als oud-ijzer attractie, Ferropolis. Van hieruit gaat het nu richting Berlijn. We 'doen' Wittenberg en zijn Luther-attracties en dan rest ons nog 50 kilometer onder stromende regen over de Fläming-rug tot Belzig.
Niets kondigt de nabijheid van metropool Berlijn aan. Van Belzig, waar we in een oud hotel gerund door een hypernerveuse waardin overnachtten, doen we over landelijke wegjes nog vijf kleine dorpjes aan en dan staan we plots vlak vóór Potsdam. Potsdam lag in de DDR, dus ook in de oude keizerlijke residentie-stad moest alles na 1990 overgedaan worden. De Duitsers weten van geen ophouden. Nu de bestaande monumenten opgefrist zijn, worden de niet langer bestaande aangepakt. Aan de monumentale Sint-Niklaaskerk in het centrum van Potsdam worden plannen gemaakt om het grote stadspaleis opnieuw op te trekken. Tegen 2011 moet het er terug staan en de Landtag van Brandenburg huisvesten, Potsdam is er de hoofdstad van. Let wel, dat paleis is van de aardbol weggeveegd en op de plaats waar het lag zijn wegen en tramlijnen getrokken. Om het identiek terug op dezelfde plaats te bouwen, moet de situatie van vóór de oorlog helemaal terug hersteld worden. Een groot gebouw uit DDR-tijden, hoop en al 30 jaar oud, staat al leeg en gelaten te wachten op de sloophamer. Op een bord waar de toekomstige situatie afgebeeld staat, heeft iemand geschreven : 'Wir bauen Schlösser, kein Schulen.'
Blijkbaar houdt Ingenieur Marquardt ook van historische details, want bij het verlaten van het centrum van Potsdam, laat hij de R1 plots een blokje omrijden om vanachter een bocht een magnifiek zicht te krijgen op Glienicker Brücke. Ik hou halt om te kijken en vertel aan Dirk voor welk eersterangs koude-oorlogsmonument we hier staan, Glienicker Brücke, de banale ijzeren brug, voormalige gesloten grens tussen de DDR en West-Berlijn, uitwisselpunt van Amerikaanse en Russische spionnen. De brug, die 45 jaar tot niets diende en Potsdam niet met Berlijn verbond, maar ze van mekaar scheidde. Ons enthoesiasme voor de groenijzeren constructie doet enkele ex-DDR-ers glimlachen, die op een bankje zitten langs de oever van de Havel, waar vroeger de Muur stond. Voor Dirk zit de fietsreis erop, 950 kilometer, één lek, in de 948ste kilometer. Aan de brug nemen we de klassieke foto's 'doel bereikt'. De jeugdherberg aan de Wannsee ligt nog 5 kilometer verderop. De jongen aan de receptie is gelukkig heel knap om naar te kijken, want hij werkt zo traag dat onze vrije namiddag in Berlijn bijna in het gedrang komt. Eerst poetsen we nog onze fietsen. Zo kan ik morgen blinkend Polen binnenrijden. Berlijn is natuurlijk spectaculair veranderd sinds mijn laatste bezoek in 1994, het blijft een geweldig interessante stad, maar de vroegere clash van de twee wereldmachten is niet meer zichtbaar natuurlijk. Aan de ambassade van Rusland in de Friedrichstrasse staat een agent zich te vervelen, niemand die eraan zou denken er een poot naar uit te steken, terwijl de Amerikaanse zich nu in een beveiligde straat bevindt als verdediging tegen belegeringen van vijanden uit alle hoeken van de wereld.
Na Berlijn is de R1 meer een idee dan een realiteit. Ik ben het centrum van Oost-Berlijn nog niet uit of het wordt al zoeken. Berlijn strekt zich erg ver uit naar het Oosten, wat natuurlijk niet zo onverwacht is, want het Westen ervan stond onder controle van de imperialistische kapitalisten. Na Berlijn is er dan weer zo goed als niets meer. Enkele kleinere stadjes en dorpen in een streek met een sfeer van uithoek. Nu ik alleen ben, is het fietsritme anders. Rij- en rusttijden hangen nu af van de stemming en zin van het ogenblik, eerder dan van een geplande dag-indeling. In Neuhardenberg lees ik in een lokale krant een beklag over het gebrek aan economische dynamiek van de Oderstreek, een nieuwe autoweg Noord-Zuid langs de grens zou daar verandering moeten in brengen. En dan heeft de 84jarige voorzitter van de Duitse Vertriebenen-Verein van Pommeren weer een proces ingespannen tegen Polen om schadevergoeding te krijgen. Later vandaag ga ik langs van die aangeslagen grond en huizen rijden, dat brengt me al wat in de stemming.
Vijfentwintig kilometer verder bereik ik de Oder. Langs de rivier is een nieuwe dijk aangelegd met een fietspad. Het is een heel mooi stukje fietsen, droog en zacht, vlakke weg, rugwindje, zichten op de kronkelende, brede Oder. Laatste kilometers in Duitsland. Dit land mag er wezen, ik moet mijn landenvoorkeurslijstje toch eens wat aanpassen. Duitsland is stukken fiets- en mensen-vriendelijker dan Frankrijk. Op de onregelmatige oever aan de overkant is intussen wat bebouwing te zien op Pools grondgebied, maar ik heb nog geen enkel bordje of andere verwijzing gezien naar het buurland. Ik rij nu Kietz binnen, vroeger een voorstad van Küstrin aan de overkant op de rechteroever, nu Duitse grensstad van het Poolse Kostrzyn.
Polen
Vóór de tweede wereldoorlog waren beide Oder-oevers dus Duits. Ten Oosten van de rivier lagen de Duitse provincies Oost-Brandenburg, Pommeren en Silezië. Ik wil er hier geen uitgebreid exposé over schrijven, maar ik heb er toch een kaartje bijgehaald uit de thesis-on-line 'De Heimatvertriebenen en Polen: de blijvende schaduw van WO II' van Sofie Decoster. Vanaf hier aan de huidige Oder-grensovergang reikte Duitsland dus nog zo'n 200 kilometer meer naar het Oosten. In het Noorden, over een afstand van 600 kilometer langs de Oostzeekust, lagen de Duitse provincies Pommeren en Oost-Pruisen, van elkaar gescheiden na de eerste wereldoorlog door de 'Korridor van Danzig'. In 1918 ging het nieuwe Polen, dat uit Rusland gelicht werd, immers al aan de haal met de Duitse provincie Posen en het grootste stuk van West-Pruisen, dat nodig was om een toegang tot de Oostzee te verzekeren aan de nieuwe staat. Na 1918 bleef de Duitse bevolking wel wonen in die Pools geworden voormalige Duitse gebieden. Vooral in de steden vormden ze veruit de meerderheid van de bevolking.
Op de conferentie van Potsdam in 1945 nu, plukten de geallieerde overwinnaars Duitsland verder kaal. Polen rijfde nu dus ook Pommeren, Oost-Brandenburg en Silezië binnen en de Zuidelijke helft van Oost-Pruisen, op het kaartje hierboven in het geel aangeduid. Het strafste vind ik nog de stad Stettin, op de linkeroever van de Oder gelegen en ook mee verbeurd verklaard om de riviermonding volledig Pools te maken. Stalin, Churchill en Roosevelt konden zich op vraag van Polen, dat geen 9 miljoen Duitsers binnen zijn grenzen wou opnemen en naar een nieuwe heimat moest zoeken voor zijn eigen gevluchte bevolking, ook vinden in een uitdrijving van alle Duitsers uit deze gebieden en ook uit diegene, die in 1918 al Pools geworden waren. Polen lijft de gebieden in, alle Duitser gaan eruit en twee miljoen Polen vervangen hen. Die Polen moeten ophoepelen uit gebieden in het Oosten, die aan Litouwen, Wit-Rusland en de Oekraïne 'afgestaan' worden, zeg maar aan de Sovjet-Unie. Rood op de kaart hierboven. Meer dan 1000 kilometer leggen die Polen af om in te trekken in onbekende, stukgeschoten voormalige Duitse dorpen en steden.. En die Duitsers? Tien percent kwam om bij de verbanning. De overlevenden vestigden zich voor het grootste deel in West-Duitsland.
Tot hier voor dit stukje geschiedenisles.
Ik sta dus in Kietz. Van de Duitse grensstad gaat het over een eerste brug naar een eilandje in de Oder, Pools grondgebied, maar de gebouwen met onduidelijke bestemming zijn dichtgemetseld. Dan volgt een tweede brug met een smalle houten loopstrook voor voetgangers en fietsers. Aan de overkant ligt een oude Duitse vesting met een kolom met Ster van het Rode Leger en Russisch kanon prominent opgesteld. De Poolse grenswacht is niet bepaald voorkomend. Net na de grenspost ga ik wat Zloty's kopen en enkele minuten acclimatiseren.
Gedaan met R1 voorkeursbehandeling, vanaf nu deel ik de weg altijd met het gewone verkeer. Ik heb de route, die Herbert Lindenberg voorstelt in zijn boekje 'Masuren per Rad' overgetekend op gedetailleerde kaarten van Polen. Lindenberg geeft ook nog een gedetailleerde beschrijving van steden en landschappen onderweg, zeer neutraal geschreven, je voelt het Poolse 'imprimatur' in zijn Duitse teksten. Dat tracé loopt nochtans helemaal over voormalig Duits grondgebied, 800 kilometer lang. Ik heb mijn 5 stopplaatsen in het blauw aangeduid op het kaartje hierboven.
Vandaag rij ik nog door tot Drossen, zoals Osno Lubuskie eeuwenlang heette.
Op het centrale plein van deze eerste Poolse halte, bezetten het Drossen en het Osno Lubuskie elk een zijde. Rechts het Duitse neo-gotische roze stadhuis en de 14de eeuwse massieve kerk, allebei heel mooi gerestaureerd, links twee vormeloze modernistische gebouwen van het communistische Polen, restaurant 'Kaviar' en een weinig uitnodigende 'meble'-winkel, allebei rijp voor de sloop.
De hoofdstraat dateert nog helemaal uit Duitse tijd. De meeste huizen hebben nog maar heel weinig veranderingen ondergaan en stralen nog een authentieke jaren '40 look uit. Ik volg een bordje naar een hotelletje. Het is een haastig opgetrokken nieuwbouw. De baas ontvangt me heel vriendelijk. Als hij hoort dat ik Vlaming ben, spreekt hij me onmiddellijk in het Nederlands aan. Hij is twee jaar beroepsrenner geweest in Italië en werkte dan nog vier jaar in Nederland, genoeg voor dit hotelletje. Ik krijg de ruimste kamer boven met drie bedden en een kamer op het gelijkvloers voor mijn fiets. In het café zet hij me eerst 'zoepie' voor en dan een torenhoog gevuld bord fietserskrachtvoer. Ja, we begrijpen mekaar volledig. Behalve dan misschien dat hij nooit naar Rusland zou gaan. Niets goed daar. In Italië, dat was nog eens een leven. Kijk, een medaille gekregen bij een zegening door onze Poolse Paus. Als hij zijn zaak verlaat, krijg ik de sleutel van het hotel en van de twee kamers. Dat is wat overbodig, want ik merk dat elke sleutel iedere deur kan openen. 's Morgens heeft hij blijkbaar iemand laten overkomen om een sterk ontbijt voor me klaar te maken.
Op weg langs Zielenzig (nu Suleçin), Königswalde (Lubniewice) en Meseritz (Miedzyrzecs), allemaal plaatsen, die tot 1945 zo goed als volledig Duits waren, probeer ik me in te beelden hoe die gedwongen gebiedsruil in zijn werk moet gegaan zijn.
Als de Duitser er allemaal uitlagen - de meeste vluchtten of werden al uitgedreven in het voorjaar van 1945, de hardleersen werden onteigend en over de Oder gezet in 1946 - hoe werden hun huizen en bezittingen dan verdeeld onder de nieuwkomers? Werd er eerst een inventaris gemaakt van de grootte en voorzieningen van de immobiliën? Werd er een waarde geplakt op de oorlogsbuit? Mochten de inwijkelingen een plaatsje kiezen? Kwamen die nieuwe bewoners allen uit hetzelfde dorp of streek, van waaruit ze moesten vertrekken? Kenden ze mekaar of namen ze op gevoel of instructie een huis in, zoals toeristen een plaatsje op een camping? Wat is er van hun oorspronkelijk dorp geworden, een keer het Sovjet gebied werd?
Je zou eigenlijk kunnen vragen aan de oudere mensen, die hier in kleine groepjes bij elkaar zitten, hoe dat allemaal in zijn werk gegaan is. Daarvoor moet je wel Pools kennen, want op geen enkele andere taal wordt hier gereageerd. Maar die migratie hebben ze allen meegemaakt, als ze ouder zijn dan 60. Niemand van hen is hier geboren.
Die bevolkingswissel zorgde ervoor dat 2 miljoen Oost-Polen nu West-Polen werden. Een ganse streek werd 4 eeuwen na de Reformatie van protestants in een jaar tijd weer volledig katholiek. Met andere woorden, als ik de Duitse Paus Benedictus XVI nu zo prominent op affiches zie hangen in de portalen van voormalige Duitse protestantse kerken, dan heeft hij dat te danken aan de Sovjets, die hier via de Polen in een jaartje de contra-reformatie realiseerden!
Voor kruisen hebben de Polen anders wel respect, ook al zijn die Duits. De Duitse monumenten voor de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog, voorzien van zo'n kruis van de Teutoner Orde met breder wordende balken, zijn vaak bewaard. De namen van de gesneuvelden en andere ingekapte boodschappen zijn wel verwijderd of overplakt. Hier en daar zie ik dat de Poolse na-oorlogse mortel aan het afbrokkelen is en het Duits weer zichtbaar wordt. Ook op de kerkhoven zijn nog wel enkele vooroorlogse graven bewaard en in Betsche (Psczew) hebben ze de Duitse kapelaan voor zijn kerk laten liggen.
Intussen zijn de Polen aan een nieuwe omdoopactie bezig. Deze keer pakken ze de communistische straatnamen aan. De Ulica Stalingrada wordt nu Ulica Jana Pawla II.
Het is rustig rijden in deze streek. De Warthe/Warta en de Netze/Notec slingeren zich in bochten door het vlakke landschap. Om de haverklap dwars ik een spoorweg, altijd onbewaakt en met sporen, die als lange messen boven het wegdek uitsteken. Héél voorzichtjes moet je daarover met de zware fiets. De volledige vooroorlogse spoor-infrastructuur ligt hier nog. Oostbloklanden hebben na de oorlog spoorinfrastructuur altijd in ere gehouden, ook tramlijnen in zelfs kleinere steden, terwijl die in het Westen haast allemaal opgeheven werden. Ik moet wat beginnen uitkijken waar ik 's avonds wil belanden, want mogelijkheden voor logies zijn heel dun gezaaid in deze streek. De tent opzetten doe ik nog liever niet. Iedere dag heeft het ofwel net geregend of hangt er regen in de lucht. In Kreuz (Krzyz) waag ik een poging om te vragen of er een hotelletje is. Een inlichting vragen is een bijna hopeloze opdracht. De mensen zijn nochtans heel vriendelijk, maar ontzettend lomp. Een vrouw haalt er een stevige Pool bij, die een sterke geur van bier verspreidt. Ik moet wel een minuut lang handjes schudden en onverstaanbare complimenten krijgen. Dan volgt er een even onbegrijpelijke uitleg over een hotel, langs de weg waarover ik het stadje binnengereden kwam. Ik rij terug en vind tenslotte café Zjelinski, waar de baas een paar kamers ingericht heeft. Geen enkele aanduiding. Van marketing hebben ze hier alleszins nog geen kaas gegeten. Maar weer is alles prima in orde, kamer, sanitair, uitgebreid avondmaal, ontbijt.
Schönlanke (Trzcianka) en Schneidemühl (Pila), ook al 'bevrijd en terug opgenomen binnen de Poolse grenzen in 1945' - een diplomatieke formulering voor 'afgepakt van Duitsland' - hebben niets meer van voor de oorlog. Dit waren in 1945 twee steden op de grens met wat al Pools geworden was uit de vroegere provincies Posen en West-Pruisen. Ze vormden bij de doorbraak van het Rode Leger dan ook de eerste Duitse steden op deze hoogte van het front en voor de Nazi's de vesting, die niet mocht doorbroken worden. De gevechten waren verschrikkelijk. Minder dan 10 percent van de bebouwing stond nog overeind in Schneidemühl, een derde van de 45000 inwoners kwamen om of bleven vermist. Als je door het huidige Pila rijdt, kan je er nauwelijks iets van de oude stad terugvinden, behalve - gek genoeg - het station. Net buiten het heropgebouwde, identiteitsloze Pila rij ik over de vroegere grens het oude, kleine Polen van 1918 binnen. Je merkt het onmiddellijk aan de homogenere bebouwing en aan de sfeer. Dorpen en steden hebben een andere, eenvoudigere look met meer samenhang, andere kleuren ook, ze kwamen met minder schade uit de oorlog en de Poolse bevolking die er al woonde, kon er blijven. Veel Duitsers vertrokken er immers al vrijwillig uit weg, toen Posen in 1918 aan Polen toebedeeld werd. Ik rij door Wirsitz (Wyrzysk), geboorteplaats van Werner von Braun. Geen bordje natuurlijk voor de vader van de ruimtevaart, die als jonge tiener met zijn familie naar Berlijn uitweek.
Mrocza is het volgende stadje van klein-Polen. In het centrum vind ik een eethuis zonder naam en zonder menu, dat zo uit de communistische tijd lijkt te stammen. Aan de ingang zit een roerloze vrouw bij de vestiaire, binnen staan een tiental kadukke tafeltjes en stoelen. Eentje is bezet, drie mannen zitten er bier te hijsen. Een vrouw komt me (denk ik) vragen wat ik wil eten en drinken. Ik doe teken van 'grote fietshonger' en krijg wat later een bordje rode bieten en een kegelvormig geladen vol bord met stevige kost, Poolse hutsepot zal ik het maar noemen. Ik heb niet veel zin meer om nog lang te fietsen en vraag naar overnachtingsmogelijkheden. Er moet 'iets' zijn dicht bij het sportstadium. Naast de atletiekpiste ligt een nieuw sportcentrum. Ik vind er een jonge kerel, Waldemar. Hij is in een trendy wijde, maar ongemakkelijke streetwear-broek en skaterpull de fitnesszaal wat aan het schoonmaken. Hij geeft me teken om te wachten. Na een half uurtje begin ik te denken dat ik de tent naast de piste zal moeten optrekken, maar dan komt Waldemar terug. Hij heeft een set schone lakens bij, handdoek, een snelkoker en een sleutel voor een van de nieuwe kamers op de eerste verdieping. Allemaal zonder woorden. Dertig Zloty (300 BEF) en het ganse gebouw is van mij.
Onbijt is er natuurlijk niet voorzien in het onbemand sporthotel van Mrocza. Als ik op het stadspleintje wat zit te eten, valt er een SMS-je binnen van collega Astrid: 'Op je route vandaag kom je langs Mrocza, lijkt een mooi stadje. Groetjes.' Lieve deugd, ik krijg het gevoel dat er web-cams hangen, die me volgen op deze fietstocht. Geen mogelijkheid meer om je te onthemen, met zo'n GSM.
Na Koronowo steek ik de Wisla over, de grootste rivier van Polen, die meer ten Zuiden ook al Warschau en Krakau aangedaan heeft. Chelmno (Kulm) is de best bewaarde stad op mijn traject door Polen. Wat meer stroomafwaarts langs de Wisla rij ik door het erg grauwe Grudziadz, het voormalige Duitse Graudenz. Kardinaal Wyszynski, die nu op de munten van 2 Zloty prijkt, zat hier gevangen onder het communisme. De stadswegenis smacht om EU subsidies. De voetpaden zijn ook geen optie, want voetgangers bewegen er zich op in een onverspelbare zig-zag baan. Een vriend van de sportclub uit mijn tijd in Genève, Professor Keith, beweerde ooit dat die grillige verplaatsing van voetgangers kenmerkend was voor Oostbloklanden. Ik moet er weer aan denken en wou dat ik Alita's fietshoorn op tijd gekregen had. Deze Canadese collega zou me uit haar thuisland een pneumatische fietstoeter meebrengen, waarmee je lawaaistoten van 110 DB kan produceren, genoeg om iedereen aan de kant te blazen.
Tabaksteelt domineert de velden van de Wisla-vlakte. Mensen zitten grote tabaksbladeren op touwen te rijgen om die te drogen te hangen in open loodsen. Het is hetzelfde beeld van voor enkele tientallen jaren in de streek tussen Kortrijk en Ieper. Ik versnel mijn vaart een beetje. Het is vlak, Oost-Pruisen wenkt en er hangt een ongelooflijk zware, zwarte wolkenformatie aan de horizon.
Ik speur naar de eerste tekenen van voormalig Duits gebied. De Polen hebben natuurlijk geen bordje aangebracht met "U betreedt de voormalige Duitse provincie Oost-Pruisen". Integendeel, zoveel mogelijk getuigenissen van vroeger zijn uitgewist, maar dat brengt mijn geoefend oog voor grensverschuivingen niet op een dwaalspoor. Het eerste onmiskenbare teken is een zware bakstenen hoeve met twee hoektorentjes. In het daaropvolgende dorpcentrum staat een naïef oorlogsstandbeeld van een Poolse soldaat met wit gelaat in lange grasgroene mantel met de vermelding '1945'. Dit is het voormalige Alt Grabau, het grensdorpje tussen het kleine Polen van na de eerste wereldoorlog en Oost-Pruisen. En dan begint het te regenen, te gieten ! Ik spoel haast in de gracht en rij het uitgeregende Marienwerder (Kwidzyn) binnen. Is hier ergens een hotel? Ik informeer in een winkeltje, de man wijst een gebouwtje aan, dat verlaten lijkt. Binnen zit iemand halfdronken aan een tafeltje. Een ander gastenverblijf zit vol. De regen druipt van me af. Een jonge taxi-chauffeur, die net een straatje uitrijdt, weet een hotel, waar er nog plaats moet zijn. Liever dan me uit te leggen, doet hij teken dat ik hem moet volgen. In het halfdonker, onder de stromende regen, moet ik alles geven om de zwarte Mercedes te volgen. Aan hotel Kaskade laat hij me achter. De receptie is eentalig Pools en twijfelt lang of er wel iets vrij is voor mij. Ik zie eruit als een aangespoelde zeemeeuw na een olieramp. Mijn geld is wél droog, wil ik bijna zeggen.
Op tv in hotel Kaskade zijn alleen Poolse zenders te ontvangen. Ik krijg het nieuws enkele keren te zien. Er is veel gedoe rond een incident in de luchtvaart. Ik kan maar niet uitmaken wat er juist gebeurd is. Een Pools vliegtuig gecrasht in Londen? Staking bij de maatschappijen, die Engeland aandoen vanop de luchthaven van Warschau? Het zal nog dagen duren en vele Poolse en Russische nieuwsberichten en kranten vóór ik er een touw zal kunnen aan vastknopen. Makkelijker te plaatsen is nieuws uit Berlijn. Absolute kop-van-jut Erika Steinbach heeft de Polen weer de gordijnen ingejaagd met een tentoonstelling in haar 'Zentrum gegen Vertreibungen' in Berlijn. Steinbach, zelf geboren in het vroegere West-Pruisische Neustadt, dicht bij Danzig, is volksvertegenwoordiger voor de CDU, maar daarnaast voorzitter van de 'Bund der Vertriebenen', een aanzienlijke organisatie, die vertegenwoordigingen groepeert van alle Duitse gemeenschappen, die na de oorlog uit hun heimat moesten vertrekken. De vroegere Duitse gebieden in Polen nemen daar met 9 miljoen uitgedrevenen een prominente plaats in en Polen is bijzonder kittelorig over alles wat die Bund allemaal bespreekt en organiseert. In haar 'Zentrum' in het kroonprinsenpaleis, Unter den Linden in Berlijn, loopt nu een tentoonstelling met enkele panelen over de westelijke verschuiving van Polen. De Poolse zender laat vier protesterende Polen met spandoek zien op de stoep. In de studio komen twee professor-types commentaar leveren, daarna is er een fragment met president Kaczynski, die zijn woorden met afgemeten gebaren onderstreept. Je hoeft geen Pools te kennen om te begrijpen, dat ze absoluut niet opgezet zijn met de tentoonstelling en dat de inhoud ervan de Poolse kijk op de zaken niet correct weergeeft.
En dat terwijl ik tegenover een vroeger Duits station van de Ostbahn in een afgebladderd Duits hotel van het vroegere West-Pruisische Marienwerder logeer. Heel boeiend.
Ik heb intussen een volle dag voorsprong op mijn fietsschema. Er zit niets anders op dan een rustdag in te schakelen, want voor Kaliningrad heb ik een reservatie, maar die is pas voor binnen drie dagen en het is maar twee dagen rijden meer. Op de fiets had ik al zitten plannen om misschien Danzig te gaan bezoeken met de trein, op en af in één dag, of misschien zelfs de Wolfschanze, Hitlers hoofdkwartier in Rastenburg en plaats van de fameuze aanslag in 1944. Maar de vertrektabellen in het station van Marienwerder (Kwydzin) zijn ontnuchterend. Enkele treinen per dag terug naar Grudziadz (Graudenz), anderhalf uur trein. Ik heb over dezelfde afstand iets meer dan 2 uur gereden met de fiets. Danzig is onbereikbaar ver van hieruit. Dan maar Marienburg (Marbork), toch ook al één uur sporen voor 40 kilometer.
's Morgens bezoek ik eerst nog de burcht van Marienwerder. De Teutoonse Orde, die Pruisen en de Baltische staten vanaf de 13de eeuw koloniseerde, germaniseerde en tot het christendom bekeerde - of in andere volgorde -, had hier haar eerste hoofdkwartier in de nieuwe wingewesten van het Heilig Roomse Rijk. Marienwerders Pruisenhuis is een indrukwekkend hoog, bakstenen gebouw, een opwarmertje voor de burcht van Marienburg.
Marienburg, eeuwenlang trotse hoofdstad van de Teutonen-orde heeft nog drie relicten van de Pruisische tijd: het station, het stadhuis en de burcht. In de lokettenzaal van het station hangen stadsschilden van vroegere treinbestemmingen. De namen van de steden, die nu in het Poolse deel van Oost-Pruisen liggen, zijn overschilderd met de nieuwe Poolse benaming. De schilden van de steden, die in het Russische gedeelte zijn komen te liggen, zijn helemaal weggewerkt, maar door de Poolse verf heen kan je intussen weer zien wat er bedekt werd.
De burcht ligt langs de oever van de Nogat. Het is het prototype van ridderburcht, met verdedigingsmuren, grachten, ophaalbruggen, binnenpleinen, torens, kerkers, troonzalen, wenteltrappen, een echte omwalde stad. Er zwermen veel toeristen rond, de eerste buitenlanders, die ik zie sinds ik in Polen ben, maar het complex is zo immens, dat het er niet echt druk is. In 1945 kwam de burcht tamelijk ongeschonden in handen van het Rode Leger, maar zoals met zoveel steden en dorpen in Oost-Pruisen, kwam de grootste vernieling na de 'bevrijding'. Ik lees dat het Sovjet leger de eerste Duitse gebieden op hun offensief ziedend van wraak binnenviel. Thuis waren miljoenen mensen omgekomen, Leningrad had een belegering van 900 dagen doorstaan, het Russische platteland was platgebrand en vernield. Die soldaten hadden er natuurlijk geen idee van dat Vadertje Stalin dit gebied ging annexeren, dus brandschatten ze de steden zonder genade. Hier in Marienburg hielden ze ook lelijk huis. De Teutoonse trots werd helemaal doorzeefd. Polen, dat het zuiden van Oost-Pruisen met Marienburg toegeschoven kreeg na de oorlog, zat enkele jaren vast in een dilemma. Restaureren, die burcht van Marienburg? Het aller-Pruisischste Denkmal van de geschiedenis, de wieg van alles Germaans langs de Oostzee. Toch begonnen de Polen aan de enorme klus. Zestig jaar later is die nog niet af, de Gotische St-Anna-kerk van het hoogslot is nog een drie-dimensonele stenen puzzle. In enkele zalen loopt een tentoonstelling over de geschiedenis van de vesting, alle historische documenten zijn in het Duits, verslagen van het bezoek van Keizer Wilhelm II, die protserig in kruisridder verkleed over de ophaalbrug schreidt, Hindenburg, Hitler. Duitse geschiedenis stevig in Poolse handen. Marienburg heet nu trouwens Marbork. De naam lijkt wel geïnspireerd door de tabaksproductie van de streek.
Terug op de fiets en weer onder de regen. Ik zal maar zeggen dat het zorgt voor wat dramatiek in deze streek met bewogen geschiedenis. Van Marienwerder (Kwidzyn) rij ik tot aan de Weichsel/Wisla om naar een historische merkwaardigheid te gaan kijken.
Bij het verdrag van Versailles in 1919 kwam het West-Pruisische land op de linkeroever van de rivier in handen van Polen, maar de grens werd niet midden de rivier gelegd, maar 100 meter op de rechteroever. De Duitsers, die hun akkers op de oever hadden of de rivier zelf wilden bereiken, moesten dus over de Poolse grens om hun vaartuigen aan de oever te bereiken. Op het Ostpreußen.net heb ik een foto gevonden van deze gekke situatie, 'Zugang zum Hafen Kurzebrack nach dem 1. Weltkrieg'. Je ziet een gestreepte grensslagboom en een houten douane-huisje op een heuveltje. Het kantoortje staat er nu nog in zijn onverwachte turkoize kleur! Nergens enige verwijzing naar de unieke inter-bellumsituatie, jammer, maar dat maakt het alleen maar exclusiever natuurlijk. Hoger langs de Weichsel passeer ik nog langs een indrukwekkend 19de eeuws sluizencomplex op de samenvloeiing van de Nogat. Tussen de twee oorlogen lag hier het drielandengrenspunt Polen, Oost-Pruisen en 'Freie Stadt Danzig'. Dat laatste was een gebied met een half miljoen inwoners onder internationaal statuut en met havenrechten voor Polen. Je merkt nog aan de brede en veel te complexe wegenis rond de sluizen dat er hier iets geks was vroeger, maar de Polen zwijgen er weer over als vermoord. Vandaar gaat het verder naar Marienburg (Marbork), waar ik gisteren al mijn vrije dag kwam doorbrengen. Weer moet ik schuilen voor de regen. In de kruidenierszaak leunen enkele lokalen tegen de muur om bier te drinken. Ze willen dat ik een rondje trakteer, maar ik zeg in vijf talen die ik samenbal tot Pools dat ik alleen koffie wil nu. Haha, hier geen koffie, staan ze te grinikken. De winkelierster heeft het gehoord en komt me ongevraagd een grote kop oploskoffie aanbieden. Nu jullie!
Ik rijd nog eens langs de burcht van Marienburg, die ik gisteren al bezocht en vandaar over de grote weg naar Ebling (Elblag), Pruisische havenstad aan de Oostzeekust. De Polen bouwen het verdwenen centrum weer op met veelkleurige, hoge huizen in Amsterdamse kanalenstijl. Het is het grootste woningnieuwbouwproject van mijn ganse Poolse traject. Ik weet niet of ik het mooi moet vinden of integendeel kitsch. Maar geen tijd te verliezen, ik moet in Frauenburg geraken vóór de musea daar sluiten. Frauenburg van de Duitser Nikolaus Copernicus, nu het Frombork van de Poolse Mikolaj Kopernik. Misschien was hij bij leven in de 16de eeuw geen een van de twee, maar als wetenschapper en stedeling is de kans groot natuurlijk dat hij zich eerder van een Germaanse taal bediende. 'The first casualty when war comes is truth'. Ik zit aan die one-liner te denken bij het lezen van de Poolse recuperatie in het museum van Frauenburg. Ik dacht eigenlijk dat het een Frans gezegde was, 'la première victime d'une guerre, c'est la vérité'. Nu, Pool of Duitser, bij de ontruiming van Oost-Pruisen, verdween Copernicus uit zijn graf in de Kathedraal. De Nazi's namen hem misschien mee, net zoals President Hindenburg in der haast uit zijn sarcofaag in het monumentale nationale oorlogsmonument in Tannenburg werd gehaald vóór het Rode Leger dat kon bereiken. Geen overdreven voorzorg, want van dat mausoleum zo groot als een voetbalstadium, staat geen steen meer recht. Hindenburg ligt nu in Duitsland, maar Copernicus is nog steeds zoek.
Ik moet me haasten naar de Copernicus-toren, van waaruit een uniek zicht over Frauenburg en de kust van de Frishes Haff, een inham van de Oostzee, te aanschouwen is. De toren sluit om 16:20. Het is .. 16:22. Ik beuk hard op de deur, de portier komt kijken en ik leg hem in krachtig Pools uit dat ik met de fiets uit Brussel kom om dit zicht te zien. Goed, kom maar binnen, maar dan zonder ticket, want de kassa wil hij niet meer openmaken. Wel, OK dan.
Na Frauenburg rest er nog een korte rit tot Braunsberg (Braniewo), meteen ook het laatste stadje in Polen. 'Technisch gezien' bevind ik me nu pas in Oost-Pruisen. Marienwerder, Marienburg, Elbing en Frauenburg waren oorspronkelijk steden in West-Pruisen. Maar toen die provincie met de Vrede van Versailles in 1919 grotendeels naar Polen ging voor zijn Korridor naar de Oostzee, werd de smalle overgebleven Duitse strook van die verloren provincie bij Oost-Pruisen gevoegd.
Braunsberg (Braniewo) is niet onsympathiek. Er hangt een einde-van-de-wereld sfeer hier op 7 kilometer van de Russische grens. In de stad rijden al de eerste auto's met Russische nummerplaat. Ik neem mijn intrek in hotel 'Z.S.B.' op de 'Koningsbergse steenweg', de Ulica Krolewiecka. Het is een gastenverblijf uit de communistische tijd. Binnenin zit een dejournaya afwezig in een glazen kooi tussen heiligenafbeeldingen naar de mis op tv te kijken. Ik krijg een vierbeddenkamer (20Zloty, 200 BEF), mijn fiets vliegt achter tralies bij de ingang. Ik ben haar enige gast in het twee verdiepingen tellende hotel, dat meer lijkt op een studentenverblijf. De gastvrouw brengt me ongevraagd thee en koekjes. De volgende morgen komt ze me uitwuiven, als ik gepakt en geladen koers hotel 'Z.S.B.' uitrijd. 'Do widzenia!'. Nu ben ik wel helemaal opgeladen om koers te zetten op de Kaliningrad Oblast.
Gouw (Oblast) Kaliningrad
De grens ligt in Grunau (Gronowo), vroeger een verloren gat waarschijnlijk, nu grens tussen twee werelden. Ik heb nergens gelezen waarom ze precies hier ligt, gewoon Oost-Pruisen 'eerlijk' in twee gedeeld? De Poolse grenswacht kijkt me een beetje vragend aan en doet een ingewikkeld verhaal, waarin ik meen op te maken dat hij vermoedt dat 'ze' moeilijk gaan doen omwille van de fiets. Diplom-ingenieur Marquardt raadt op zijn route-site aan van de Russische authoriteiten te verwittigen dat je eraan komt met de fiets! Na de hindernissenkoers voor het visum, lijkt de fysische toegang nog een extra dobber te zullen worden.
Met 'Willkommen!' word ik verwelkomd door de eerste Rus. Of ik vlug even dit Russisch formulier kan invullen, hier is een Duitse vertaling van wat er gevraagd wordt. OK, doorrijden naar de pascontrole. Visum in orde? Goed. Oh, dubbel visum. Ga ik eventjes mooi aanduiden op je pas, zodat je geen probleem hebt om een tweede keer Rusland binnen te rijden. Spasiba. Danke! Volgende loket : auto-papieren, bitte. Met de fiets? Haha, doorrijden, aub. Deviezencontrole, douane-controle? Niet nodig. In minder dan 10 minuten rij ik Rusland binnen.
De eerste Oost-Pruisische stad van het Russische gedeelte is Heiligenbeil (nu 'Мамоново').
Ik parkeer mijn fiets in het centrum of tenminste waar ik vermoed dat het centrum zich ooit bevond. Waar de kerk stond, ligt nu een Sovjet erebegraafplaats voor de gesneuvelden. Vooraan staat de buste van Held van de Sovjet-Unie, Nikolai Vasilevitsj Mamonov. Aan een gebouw met onduidelijke bestemming hangt een plaat voor de 700ste verjaardag in 2003 van de stichting van de stad Хайлигенбайль. De Russen hebben er blijkbaar geen moeite mee te verwijzen naar de vroegere Duitse plaatsnamen. In Bladiau (Пятидорожное) verlaat ik de hoofdweg om het Russisch-Oost-Pruisisch binnenland wat te gaan verkennen. Op de parking van een verlaten fabriekje in Rodersdorf (Новоселово) heb ik een gelukstreffer, een standbeeld van Lenin! Ik neem ruim de tijd om mijn laatste Poolse mondvoorraad op te eten onder de wijzende arm van de revolutionair en dan een foto te nemen. Het is het enige beeld van Lenin dat ik zal te zien krijgen in de ganse Oblast. Maar eigenlijk ben ik op zoek naar een andere reliek uit Duitse tijd, de Reichsautobahn Eins.
De RAB was de eerste autoweg van Europa. In 1935 werd met de aanleg begonnen en de 'Strasse des Führers' (hij weer) moest Königsberg over Stettin, Berlijn en München met het nog-aan-te-hechten Oostenrijk verbinden. Vele concepten waren nieuw voor wegenbouw, een volledig eigen traject en bedding, geen bebouwing rechtstreeks langs de weg, geen gelijkvloerse kruisingen met bestaande wegen, oprit- en uitritconstructies, 70 jaar later gelden die principes nog altijd. Bij het uitbreken van de oorlog was het traject in Oost-Pruisen af tot aan de Poolse Korridor van Danzig. Na de oorlog werd de Reichsautobahn door de nieuwe Pools-Russische grens doorgesneden en de doorgang definitief afgesloten. Op de kaarten van de Kaliningrad Oblast kan je het tracé nog duidelijk terugvinden. Ik hoop van Rodersdorf (Новоселово) te kunnen doorrijden tot aan de mythische autoweg. Het kleine asfalten baantje versmalt en wordt een grintweg. En dan plots een brede brug zonder middenstuk over een betonnen lint.
Dit is de RAB-1, verscholen op het verwilderde platteland van de Kaliningrad Oblast als een Maya tempel in het oerwoud van Guatemala. Ik neem de vroegere oprit en rij de historische autoweg op. Een sterk moment in het leven van de lange-afstandsfietser, dit alleen maakt de reis al goed. Het beton van 1937, de pijlers van de brug, alles is nog in originele toestand, net als op de archievenfoto rechts. Behalve enkele geparkeerde auto's van mensen, die in de bossen bessen en paddenstoelen plukken, is de weg volledig leeg. Dichterbij Kaliningrad zijn stukken opgebroken en geasfalteerd en verdwijnt de RAB-1, de Moeder aller Autowegen, in de bossen.
De buitenwijken van Kaliningrad zijn kleurloos, maar het is mooi weer en zondag en dat verzacht de grauwheid. Ik rij langs verschillende oorlogsgedenktekens, maar neem de tijd niet om ze te lezen, want ik wil eerst mijn hotel vinden en dan de stad verkennen. Ik rij de stad binnen over deerlijk uitgesleten straatstenen en bereik de Brandenburger Tor, een oude stadspoort. De bakstenen poort draagt nog alle sporen van de oorlog, een oranje tram rijdt er onderdoor, aan de binnenkant zijn de Duitse adelaars nog in medaillons aangebracht op de torentjes. De Russen hebben die gewoon laten hangen. Meer authentieks uit Duitse tijd kom ik de eerste kilometers niet tegen, de stad is één groot park van basic appartementsblokken. Op mijn kompas af rij ik Noordwaarts en vanaf een grote verkeersbrug zie ik de oude kathedraal liggen op haar eiland, het 'Kneiphof'. Dat kathedraaleiland, een soort Koningsbergs Ile de la Cité, was vóór de oorlog volledig bebouwd. Nu is het een groot leeg platform met de kathedraal erop. Ik heb het adres van hotel Tsjaika niet meegebracht, maar de Russen helpen me bereidwillig op weg. Hier spreken de mensen tenminste weer een verstaanbare taal en kan ik weer wat contact hebben. Het hotel ligt een eindje uit het vroegere centrum, in een wijk met grote statige huizen. Op internet adverteren die van hotel Tsjaika gewoon met 'we zitten in een groot, mooi Duits huis'. Geen complexen, zo zal ik de Russen wel leren kennen hier. De kaart van de stad en van de Oblast, die ik gekocht heb, vermeldt trouwens de Duitse namen van alle steden en dorpen en dan nog in dezelfde fontgrootte als hun huidige Russische namen. Ondenkbaar in Polen.
Roebels wisselen is ook geen probleem, ook al is het zondag. Geen reispas te tonen, geen deviezendeclaratie laten tekenen, Rusland is onherkenbaar versoepeld.
Ik wandel helemaal terug naar het centrum. De Kathedraal op haar lege eiland is dicht. Er hangen enkele Duitse toeristen rond. Achter de kerk plakt het mausoleum van filosoof Immanuel Kant nog tegen het koor. Voor de rest is het volledige Kneiphof-eiland leeg. Ik heb een Russisch boekje gekocht 'Путешествие по Кёнигсбергу' (tochten door Königsberg). Het staat vol foto's 'hoe het vroeger was'. Indrukwekkend om op de foto's de vroegere bebouwing te zien vanaf de bruggen, waarover ik wandel. Alles is weg. Aan de vroegere 'Kaiser Wilhemplatz', nu het centrumplein, stond het vroegere slot van Koningsbergen, gebouwd als derde hoofdkwartier van de Duitse Orde, na Marienwerder en Marienburg. Hier werden de Pruisische koningen en keizers van Duitsland gekroond. Het kasteel werd in 1944 door de Engelsen gebombardeerd en Brezjnev himself liet in 1968 de resten opblazen. Op een deel van het puin verrees een bombastische nieuwbouw om de Sovjet van de Kaliningrad Oblast te huisvesten. Maar het afschuwelijk lelijke gebouw werd nooit in gebruik genomen, omdat het begon te scheuren en weg te zakken in de kelders en ondergrondse gangen van de vroegere Teutoonse vesting. Voor de 60ste verjaardag van de Kaliningrad gouw is het grauwe gebouw wel lichtblauw geschilderd, dat maakt het wat minder aggressief. Tegen het centrumplein worden kelders van het verdwenen slot weer opgegraven, gesponsord door 'Der Spiegel' en is er een kleine tentoonstelling ingericht over het vroegere kasteel. De site is even spectaculair als een dump van afbraakwerken 'De Meuter', maar veel bezoekers zijn met grote ogen naar dat niets aan het kijken. Misschien hopen ze in de kelders nog sporen te vinden zijn van de fameuse verdwenen amberkamer, een Pruisisch geschenk aan de tsaren, dat de Nazi's bij het beleg van Leningrad roofden en terugbrachten naar Königsberg. Na de oorlog was de kamer spoorloos. Die amberkamer is zowat het Oostpruisisch equivalent van ons verdwenen paneel van het Lam Gods. Al 60 jaar circuleren theoriëen over waar ze zich zou kunnen bevinden, veel speurders verdwenen even spoorloos als de kamer zelf. Aan de theorieën over de mogelijke vindplaatsen is een volledige website gewijd: 'Bernsteinzimmer: Wir sind ihm auf der Spur'.
Ik vraag me af wat er met die opgravingen gaat gebeuren, die banale kelders zijn geen permanente tentoonstelling waard. Enkele weken later krijg ik onverwacht antwoord op mijn vraag via een nieuwsflash op ostpreussen.net :
'Putin für Wiederaufbau des Königsberger Schlosses 15.09.2006'
Anlässlich des 60. Gründungsjubiläums des Kaliningrader Gebietes am 10. September versprach Präsident Putin den Wiederaufbau des Schlosses von Königsberg und wies gleich vor Ort den Wirtschaftminister German Gref an, einen Zuschuss von 1,5 Milliarden Rubel aus dem föderalen Budget bereit zu stellen. (aus Russland Aktuell, 13./14. 9. 2006)'.
Astemblief!
Druk verkeer op de Koningsbergse lanen, heel veel Mercedessen en BMWs. Er hangen ook veel trendy jongeren rond, slank, halflang haar, de mouwloze T-shirt is 'de rigueur'. Een eigen gelaat heeft Kaliningrad anders (nog) niet. Een stedelijke economie en cultuur van 700 jaar ging in 1945 in de vlammen op en de losers van over de ganse Sovjet-Unie, die naar hier overgebracht werden, konden de stad geen enkele uitstraling geven. Dat was ook niet de bedoeling, de ganse oblast was verboden gebied voor buitenlanders én voor inwoners van de Sovjet-Unie, die er niet 'geplaatst' werden. Toch hangt er een tamelijk ongedwongen sfeer in de stad, een soort optimisme ook, nu alles razendsnel verandert. Pas nu ontstaat er een nieuwe identiteit, 60 jaar nadat de vroegere stedelijke cultuur in een paar maanden tijd volledig weggeblazen werd. Het symbool daarvan is de nieuwe Orthodoxe Kathedraal aan het Overwinningsplein, waar een massief standbeeld van Lenin verleden jaar het veld moest ruimen. Op zijn plaats staat nu een roodgranieten zuil voor de 60ste verjaardag van de aanhechting bij Rusland.
Buiten de stad Kaliningrad is de oorlog nog minder lang achter de rug, lijkt wel. Kuststad Cranz (Зеленоградск - 'groene stad') is maar een schaduw meer van de huppische badplaats van de jaren '30. Weinig vernield, maar alles schreeuwt om een likje verf en een beetje onderhoud. Ik bezoek een Lutherse kerk, die recent als Orthodoxe heropend werd. Veel kerken staan niet meer recht in Russisch Oost-Pruisen. De meeste liggen nog als een hoop stenen in overwoekerde vroegere dorpskernen. Cranz bezorgt je met zijn leuke badplaats-villaatjes en hotels anders wel een voorloorlogse experience, daar heeft de ijzeren greep en het immobilisme van de Sovjet-Unie dan toch weer voor gezorgd. In Cranz begint de Kurische Nehrung, een 100 kilometer lange natuurlijke afsluitdijk in de Oostzee, een landnaald van enkele kilometer breed. Deze landtong is natuurreservaat met toegangsbetaling, maar de vrouw aan de kassa raakt er niet uit of een fietser nu moet betalen of niet en zwaait me dan maar zonder ticket door.
In Rossitten (Рыбачий) is wat bescheiden toerisme. Enkele kilometers verder ligt de oude controle-strook van de interne Sovjetgrens. De grote schijnwerpers en prikkeldraad van de verboden-zone grensbewaking staan er nog. De nieuwe grens tussen Rusland en Litouwen ligt enkele kilometer verder. De twee landen hebben de Kurische landtong netjes in twee verdeeld. Ik heb nog meer dan 50 kilometer te goed op het Litouwse stuk van de naald, maar net over de grens tussen Rusland en Litouwen begint het te gieten.
Litouwen, Letland en Estland
De Kurische Landtong verandert helemaal van sfeer en uitzicht na de Litouwse grens. Geen ruïnes, afgebladderde gebouwen noch onduidelijke verkeerssituaties. Maar alleen de hevige regen dringt nu door, de sfeer van Litouwen nog niet. Doorrijden, want ik moet per sé in Klaipeda geraken. In de hippe badplaats Schwarzort (Juodkranté), kom ik wat bij met warme chocolade. Vandaar gaat het nog altijd onder kletterende regen tot de tip van de Kurische naald, waar de Litouwse havenstad Klaipeda (Memel) aan de overkant op het vasteland ligt. Ik heb nog geen Litouws geld voor de korte ferry-overtocht, maar de loketbediende wuift me door zonder betalen. Uit medelijden, zal ik maar denken.
Klaipeda (Memel) en een grensstrook van 100 kilometer diep behoorden als Memelland ook tot Duitsland. Na de eerste Wereldoorlog werd het gebied losgepeuterd uit Oost-Pruisen, als 'Territoire de Mémel' bezet door Frankrijk (!) en dan overgedragen aan het onafhankelijk geworden Litouwen. Memel werd Klaipeda. In de jaren '30 kreeg de meerderheid van Duitsers in het gebied weer uitzicht op een Duitse reconquista en Litouwen stond het gebied terug af aan Nazi-Duitsland in 1939, liever dan een oorlog riskeren. Bij de Duitse nederlaag in 1945 werd alles weer teruggedraaid met verbanning van de volledige Duitse bevolking deze keer. Gezuiverd Memelland maakte dan 46 jaar deel uit van de Sovjet-Unie en nu van onafhankelijk Litouwen.
Het 'grappige' van de situatie is dat de Memel-rivier, of Neman/Nemunas zoals hij nu heet, eeuwenlang de grens vormde tussen Pruisen in het Westen en Russisch Litouwen in het Oosten en dat Ruslands Kaliningrad Oblast nu op de West-oever ligt !
Bon, als de lezer er nu geen touw meer kan aan vastknopen, raad ik even een kleine internet-inspanning aan.
Wel, ik bevind me dus in het voormalige Memel, dan Klaipeda in de Sovjet-republiek Litouwen, nu Klaipeda van het onafhankelijke Litouwen. De stad heeft er geen moeite mee om naar zijn vroegere banden met Duits Oost-Pruisen te verwijzen, een nieuw monument in de stad toont de verloren Duitse provincie als een afgebroken zuil onder een gemeenschappelijke balk! De gratis stadsgids heeft het dan weer carrément over 'Klaipeda und Königsberg'. Dat is natuurlijk om de Russen een neus te zetten, want de relaties tussen Rusland en Litouwen zijn zeer koeltjes. De spoorweg tussen exclave Kaliningrad en Rusland zelf loopt over Litouws grondgebied en is om de haverklap dicht voor 'herstelwerkzaamheden'. En met het binnenland van Litouwen is Klaipeda's band ook weer niet zo hartelijk, want dat zijn Roomse pilaarbijters en de kuststreek hier is overtuigd protestant. Die van Klaipeda voelen zich dus wat op zichzelf aangewezen.
De kilometerteller staat precies op 2000 km als ik een hotelletje bereik in Klaipeda. Hotelletje, nu ja, het is een heel luxueus en knap ingericht gastenverblijf in een oud Duits houten gebouw. Wat een fietsersgeluk om na 145 kilometer in de regen zo'n onderdak te vinden. Het is allemaal een beetje duur, maar de verplaatsing tot hier was gratis, nietwaar.
Vijftien augustus. Vrije dag in Litouwen. Langs de volledige Oostzeekust is een fietspad aangelegd. Het heeft wel wat van de Vlaamse kust, vlak op een duinenrug na, een lang snoer van vakantiehuizen, campings en consumptie-plaatsjes. Het is windstil, zacht weer en vlak, de kilometertjes gaan er vlot door en tegen de middag sta ik al aan de Letse grens. Weer geen wisselkantoor. Ik heb Litouwen al overleefd zonder Euro's in Litas te wisselen. Zonder Letse Lats leven zal wel niet gaan deze keer. Letland zal vier dagen vragen, het is een groot land, als je het West-Oost doorkruist. In het eerste onooglijk dorp Rucava kan ik in een kruidenierszaak met een kredietkaart wat eten kopen. Een meevaller, een dubbele eigenlijk, omdat in Letland 15 augustus geen feestdag is en dus alles open, ook de banken in de grote kuststad Liepaja. Liepaja of Libau toen er veel Duitsers woonden, was net als Kaliningrad in Sovjettijd verboden zone voor buitenlanders. Hier had het Rode Leger zijn haven voor kernonderzeeërs. Er wonen nog heel veel Russen. Maar ook in Liepaja, net als in Litouwen zie je nergens ook maar één opschrift in het Russisch. Op verkeersborden, die nog beide benamingen zouden vertonen, is het Russisch overschilderd. In reklame-foldertjes van banken, telefoonkaarten en andere producten vind je wel een Russische versie aan de binnenkant. Altijd aan de binnenkant. Ten Noorden van Liepaja ligt die grote, voormalige militaire haven. Op weg ernaartoe stop ik aan een Russisch kerkhof dat rond een Duits oorlogsmonument van de eerste wereldoorlog aangelegd is. Het Duitse monument staat er nog intact, met Duits ordekruis, de W van Wilhelm met kroontje en jaartal 1914. Op het monument: 'Sie gaben ihr Leben für Kaiser und Reich'. Onaangeroerd, zelfs onderhouden. Uitgerekend in verboden stad Liepaja. Die Russen! De kernduikbotenhaven is duidelijk niet meer in gebruik. Ik zigzag er wat door, vind nog een enorme veelkleurige orthodoxe uienbollenkerk tussen papierkartonnen flatgebouwen en verlies dan wat tijd met de weg terug te zoeken.
's Avonds bereik ik Pavilosta , een kuststadje en haventje, dat er op de kaart veel groter uitzag dan in werkelijkheid. Het wordt even spannend om een slaapplaats te vinden en intussen is het weer aan het regenen, dus liever maar niet kamperen. Het hotel, waar ik mijn intrek neem is een modern gebouw, glas en hout. Het wordt gerund door enkele jonge twintigers in blauwe T-shirt met een onleesbare tekst op. Ze zijn heel cool, hebben nauwelijks tijd voor de gasten en na een tijdje begin ik te denken dat het een of andere secte is waar ik in beland ben. Het avond-eten is vegetarisch en als ik een biertje vraag, zegt de mooie jongen met blonde lokken 'we hebben hier geen alcoholische dranken natuurlijk'. Ja, dat spreekt vanzelf, waar heb ik mijn hoofd. En ontbijt, dat is pas tegen 9 uur, dat nemen we gemeenschappelijk. Als ik de volgende morgen om 8 uur mijn fiets geladen heb, weet ik nog altijd niet goed in wat voor een voorziening ik overnacht heb.
Letland is groot. Dat heb ik al gezegd. De Westelijke helft is dennenbos, het oude Koerland. De Oostelijke helft landbouwgebied, vroeger gekend als Lijfland. Het zijn lange, eenzame stukken, nu en dan is het kilometers wachten op een half afdakje om eens te kunnen schuilen voor de regen. Toch wel een beetje saai, op de afwisseling na van een doortocht om de 30, 40 kilometer door een klein stadje. Kuldiga is er zo eentje. Venetië van het Noorden, kondigt het stadje-als-een-filmdecor zich aan. Dat heb ik elders al eens gehoord. Vlak voor dageindbestemming Tukums, sta ik in de regen voor een gesloten overweg. Een lange goederentrein staat stil op de overweg. Het duurt verschrikkelijk lang en ik kom helemaal uitgeregend aan in het stadje, waar ik gelukkig na wat rondcirkelen een hotelletje vind. Afladen van de fiets, alles naar boven sleuren, douchen, eten. Het gaat allemaal snel, de routine is er. Ik beschouw de tocht door de Balten toch niet echt als een hoogtepunt van de reis, dus werk ik het een beetje af als sportieve prestatie.
Voor de ambitieuse rit vandaag van West- naar Oost-Letland, moet ik ook dwars door hoofdstad Riga, een van die typische trajecten, waarover route-boekjes en fietsertips op de vlakte blijven, omdat er geen voor de handliggende rustige wegen zijn. 'Een stukje trein kan aangewezen zijn', heet het dan. Ik wil echter iedere kilometer van mijn tocht op de fiets rijden en bereid in Tukums al een gedetailleerd aanvalsplan voor. Uiteindelijk zijn trajecten door grote steden meestal zeer boeiend, heb ik al ervaren in steden als Rome, Burgos en Sevilla. Die doortochten vertellen meer over een land en zijn bevolking (en zijn leiders - naar Wilfried Martens in Congo) dan honderden kilometers eentonig platteland. Spannend ook om niet in de draaikolken van de grote verkeersstroom meegezogen te worden.
Van Tukums gaat het eerst naar Jurmala. In deze strook van twintig kilometer langs de Oostzee, aansluitend op Riga, is zowat het volledige toerisme-potentiëel van Letland geconcentreerd. Ik ben hier in 1995 geweest met Koen. We hadden toen in het eerste nummer van de eerste Letse gay publicatie gelezen dat er ergens in een verloren hoekje een gay strand was. Ik herken het station, waar we moesten spurten voor de aansluitende bus. Jurmala kan je geen Sovjet badplaats meer noemen, als je ziet hoe hip en knap het aan het worden is. In een Orthodoxe kerk wordt een kindje gedoopt. Alleen de vrouwen uit de familie zijn aanwezig. Misschien zijn de mannen niet eens op de hoogte. Gorbatsjev vertelde ook ooit dat hij gedoopt werd op initiatief van zijn grootmoeder, zonder dat iemand anders dat wist. Buiten moet ik even een misdienaar helpen om zijn grasmaaier te herstellen met mijn fietssleutelsset.
Ik slalom door het toeristisch centrum van Riga, dat in tien jaar tijd serieus opgeleukt is. Riga is een city-trip bestemming geworden, dat merk je aan het aantal toeristen samengepakt in één vierkante kilometer in het centrum. Het is ook de enige grotere stad in het Balticum. Eten en drinken is er nog altijd zeer goedkoop. Ten Oosten van Riga heb ik geen andere keuze dan de autoweg volgen en vandaar de grote weg naar Estland. Dit is het oude Letse Lijfland. Land van de Lijven, een volk verwant met de Esten. Veel van die Lijven zal ik niet ontmoeten, er zijn er maar 35 meer die de taal nog spreken en die wonen dan nog aan de kust van Koerland.
's Avond bereik ik Valmiera , laatste grote stad in Letland. 'Hansastadt Wolmar' staat er fier op het centrale plein geschilderd en de stad zit inderdaad vol Duitse toeristen. Ik rij vruchteloos wat hotelletjes af. Het zoeken op de stadsplannen is niet makkelijk. Die zijn nogal 'optimistisch', er staat meer wegenis op dan er in werkelijkheid al ligt. In mijn route-boekje 'Lettland per Rad', is nog een gasthuisje 'Pucite' in de Cesu iela vermeld. In die straat vind ik nergens een uithangbordje of een opschrift. Een plaatselijk blondje bevestigt dat we op de Cesu iela zijn, we staan vóór nummer 22. Maar waar nummer 20 is, kan ze niet zeggen, ze heeft er geen idee van welke huizen welk nummer dragen.. Ik ga toch maar eens bij de buren kijken en inderdaad, dit is gastenhuis 'Pucite'. Het is een jaren-'20 villaatje. Binnen begroet een vrouw met zwaar Russisch accent me en zegt dat ze op me wachtte. Huh? Perfect. Ik geef mijn pas af en ze vindt mijn naam terug onder de reservaties .. Ik zwijg als vermoord en regel direct af. De vrouw leidt me langs de villa een zandheuvel af naar een appartementsgebouw. Beneden is een flat, waarvan de kamers als hotelkamer dienst doen. Bij het uitpakken stel ik vast dat mijn notaboekje met route, adressen en afgelegde afstanden verdwenen is. Ai, nee! Ik heb het op mijn stuurtas gelegd tijdens het cirkelen door de stad. Ik ga op mijn stappen terug en vind het zowaar terug.
Valmiera is een moderne stad met mooie, nieuwe gebouwen. Er is een fietswinkel in de hoofdstraat van de stad, een betonnen kubus met één glazen wand, een prachtig gebouwtje. Ik ga wat bekomen van wat de langste dagtocht van mijn fietsreis - 185 kilometer - zal geweest zijn in een trendy pub.
Vanuit Tielt houdt Hendrik me met SMS op de hoogte van zijn zomerdaten. Die GSM haalt je om de haverklap terug uit de ver-van-huis illusie. Ik zit nochtans op 2500 km van huis, diep in de voormalige Sovjet-Unie. Alle kicks gaan verloren met die moderniteit!
Van Valmiera is het nog 50 kilometer tot Valka en Valga, de siamese tweelingsteden. De grens tussen Letland en Estland (dat de Letten 'Igaunias' heten), loopt hier dwars door het centrum, net achter de kerk. Vroeger een binnengrens tussen twee Russische provincies, dan tussen twee Sovjetstaten, nu tussen twee onafhankelijke landen en binnenkort tussen twee Schengenlanden. Voorlopig dus nog even aanschuiven aan een douane-loketje met draaihekje. Valka, de Noordelijke, Estse helft, met een stadsschild waarop de arm-met-zwaard naar links uithaalt in plaats van naar rechts zoals in het schild in de andere stadshelft. De sfeer is volledig anders dan in de Letse helft. Het is Oost- en West-Berlijn in het klein, Noord- en Zuid-Nicosia. Bij het wisselen, merk ik dat Esten houden van papiergeld. De Letten betalen met munten, de grootste is het geldstuk van 5 Lat (325 BEF). Esten hebben al een papieren bankje vanaf 2 Kroon ... 6 BEF.
Estland beroept er zich op van over het ganse land een volledig uitgebouwd fietsnetwerk te hebben. Ik heb de kaart gekocht met het fietsknooppuntnetwerk. Na enkele kilometer is al duidelijk dat ik de legende niet correct begrepen heb of er behoorlijk ingetuind bent. 'Onverhard' is alleszins niet bestemd voor zwaargeladen reisfietsen, maar eerder voor lichte mountainbikes. Na een half uur ploegen door de keien en het grint, ben ik het beu en ga in een kerkruïne zitten om mijn route door Estland opnieuw te bekijken. Het worden serieuse aanpassingen aan wat ik voorbereid heb. Oost-Estland is een dunbevolkte regio met heel weinig geasfalteerde wegen. Ik zal me dus wat in bochten naar het Noorden moeten wringen. Intussen was ik ook zodanig gewend geraakt aan vlakke trajecten, dat het weer even wennen wordt aan klimmen in dit glooiende Estland. Het landschap is wel een stukje aantrekkelijker.
Otepää verkoopt zich als winterhoofdstad van Estland. Maar dit week-end vinden er de 27ste wereldkampioenschappen houthakken plaats. Als ik langs de reklamepanelen van Husqvarna en Stihl kettingzagen rij, besef ik al dat het weer geen makkie gaat zijn om een slaapplaats te vinden. Gelukkig heb ik de tent mee, het ontbreekt niet aan bossen om die op te zetten (als ze daar maar niet zullen beginnen hakken tenminste). Maar weer heb ik geluk en een heel gastvrije hotelbaas van een volgeboekt hotel vindt nog een plaatsje tussen de kasten van boomhakkers voor een smalle fietser. Ik krijg de strijkkamer in de kelder. Ik moet hem maar evenveel betalen als gisteren in mijn pension in Letland, zegt hij. Zijn hotel is afgehuurd door de Finse delegatie woudsport. Er zit een vrouw tussen, type pletwalsbestuurster. De Finnen hebben al bomen gehakt, kettingen vervangen, figuurgezaagd met de kettingzaag en nog meer precisiewerk. De Italiaanse ploeg uit Zuid-Tirol staat aan de leiding. Spannend! Er wordt stevig gegeten en gedronken, de ploeg in dit hotel vindt deelnemen alleszins belangrijker dan winnen.
Het weer wordt er altijd maar beter op. Hier in Oost-Esland loopt de temperatuur al op tot 28 graden. Het is fijn fietsen, hoog op mijn reisfiets, geen wind, alleen af en toe een hellinkje. Jammer dat ik er nooit in slaag de twee fietszakken op het voorwiel precies gelijk te laden. Ik doe een toeristenrondje van Tartu. Het historische centrale plein blinkt als nieuw. Eenmaal buiten Tartu is Estland zo goed als volledig Russisch van bevolking. De Esten zijn maar met 900.000 in hun eigen landje, naast een half miljoen Russen. Als je leest wat ze in de 20ste eeuw allemaal te verduren kregen, is het een mirakel dat er nog bijna een miljoen van rondlopen. Na gevechten voor onafhankelijkheid met veel verliezen in de jaren na de eerste Wereldoorlog, werd het landje prompt weer geannexeerd door de Sovjet-Unie in 1940 en moesten alle Estse nationalisten het ontgelden in Stalinistische zuiveringen. In '41 vielen de Duitsers binnen en verdwenen deze keer alle Estse Sovjet elementen uit de straten. In '45 stond het Rode Leger er terug en kregen op hun beurt de Nazi-collaborateurs de rekening gepresenteerd. En voor de 46 jaar, die volgden werd Estland weer ondergebracht in de Sovjet-Unie.
In de namiddag bereik ik de oever van het Peipsi-meer, derde grootste meer van Europa, Westelijke helft Ests, Oostelijke helft Russisch. Russische inwoners aan beide kanten. Zo lijkt het op het eerste zicht. Maar dat klopt maar half.
De boorden van het Peipsi-meer in Estland tellen nog vele tientallen dorpen van Russische Oud-Gelovigen. Afstammelingen van Orthodoxe Russen, die de vernieuwingen in de Russische Orthodoxe Kerk in de 17de eeuw niet wilden aanvaarden en liever dan over te schakelen op een Slavische ritus in plaats van de oud Byzantijns-Griekse en het kruisteken te slaan met drie vingers in plaats van met twee, uitweken naar afgelegen gebieden van het toenmalige tsarenrijk. Die Oud-Gelovigen voelen en gedragen zich anders dan de andere Russen. Ze gaan door als de meest eerlijke, eenvoudigste en minst agressieve inwoners van Noord-Europa. Mustvee is zo'n plaatsje van ultra-orthodoxe Orthodoxen. Eigenlijk heet het Chernaya. Een haventje aan het Peipsi-meer, één visserssloep, een standbeeldje van Neptunus van de grootte van een overmaatse tuinkabouter, één straat langs het water en één straat er recht op, één zilveren orthodox kerkje. Eén gast in het enige hotelletje (ik).
Nu ik thuis dit verslag zit te schrijven weet ik het zeker, die avond in Mustvee was het speciale moment van mijn reis. Dat ongeplande, onverwachte gevoel van 'dit is een fijne plek'. Het is 's avonds nog heel zacht en lang daglicht. Ik zit op een bankje mijn avondmaal met een straatkat te delen, als de express-bus tussen Sint-Petersburg en Vilnius halt houdt. Enkele mensen stappen uit om een sigaretje te roken. Iemand komt wat brengen voor de kat. Niemand zegt wat. In Mustvee hoort niet gesproken worden om de rust van de Oud-Gelovigen niet te storen.
Laatste dag in Estland en na bijna 3000 kilometer bereik ik nu eindelijk de grens van de vroegere invloedszone van de Pruisen en hun Duitse Orde. Je kan het nergens symbolischer afsluiten dan in Narva . Narva, grensstad op de Westelijke, Estse oever van de Narva rivier met de grote, hoge vierkante Teutoonse Hermannsburcht. Rechtvoor, op de andere oever, Ivangorod met een enorme, ronde, lage en Oosters aandoende vesting. Rusland. Ertussen een brug, de brug van de vriendschap, vroeger een verbinding binnen de Sovjet-Unie, nu de onverbiddelijke grens tussen de Europese Unie en de Russische Federatie. Narva, Estland en de Baltische Staten hebben dan tenslotte toch weer de kant van het Westen gekozen.
De oevers van de Narva zijn een lange aaneenschakeling van oorlogsmonumenten, die dat grensgevoel nog een extra dimensie geven. Veel Duitse jongens van 17 en 18 sneuvelden in de laatste maanden van de oorlog, lees ik af van de kruisjes. De graven zijn goed bewaard na vijf decennia in de Sovjet-Unie. Van Sovjet soldaten zijn er geen individuele graven.
Sinds ik in Estland ben, word ik een onaangename, vreemde geur gewaar. Het is die van slecht geraffineerde benzine. De Esten tanken nog altijd een oude Sovjet formule in hun auto. Na Mustvee kwam daar nog een tweede geur bij, wee en dik. Die herkende ik ook, het is de geur van brandende graszoden of struiken, precies dezelfde als die van opgestookt stro van suikerriet 's morgens langs de Nijl in Loeksor. Ik weet niet welke geur me het minst hindert, maar Esland ruikt er wel niet lekker bij. In Narva is de geur nog doordringender. Als ik het meisje aan de receptie in het hotel vraag, wat die geur moet voorstellen, zegt ze met getuite lippen : 'Must come from Russia'. De Russen roken de Esten uit.
Narva heeft toch al iets meer te bieden dan 10 jaar geleden, maar de sfeer van uithoek is nog intact. In het hotel achter het stadhuis-met-Vlaamse-fries overnacht nog een andere lange-afstandsfietser. Het is een Engelssprekende blanke Zuid-Afrikaan, die met een challenge 'Can he do 5000 miles in 90 days?' geld inzamelt voor een onduidelijk goed werk ergens in Engeland. We eten samen een hapje. Veel tips voor Rusland kan hij niet geven. Het leek hem te moeilijk of te gevaarlijk en hij nam dan maar de trein om rond de Finse golf te trekken. Ik vraag hem maar niet of hij dat meldt aan zijn sponsors in Engeland. Van zijn website met fietslog valt wel niet af te lezen dat hij zijn kilometers niet allemaal op, maar alleen maar met de fiets doet. Wel, dat scheelt maar een voorzetsel eigenlijk, maar toch voel ik me op slag gemotiveerd om die rasta Afrikaan eens de loef af te steken. Tenslotte heb ik me al kunnen oefenen in Russisch Kaliningrad. Dat leek hem helemaal te link en terug op weg naar Engeland rijdt hij er in een boog omheen. Ik heb ergens het gevoel van 'laten we Kaliningrad maar rustig als geheim bewaren voor de kenners' en dring niet aan.
Rusland
Weer een momentje van spanning, als ik aanschuif met de voetgangers, die over de vriendschapsbrug naar Rusland willen, 'Veenema', zoals de Esten het noemen. Ook deze keer een vlotte formaliteit. Pascontrole, visumcontrole, douane. In het eerste benzinestation koop ik nog wat kaarten.
Kingisepp (Кингисепп), dat vroeger Yamburg heette, is de eerste Russische stad op de M-11 weg naar Sint Petersburg. Victor Kingisepp was de stichter van de Estse Communistische Partij en nu wordt iedere Est op weg naar Sint-Petersburg telkens aan hem herinnerd. Kingisepp afficheert nog trots het besluit van de Opperste Sovjet in 1984 om de stad de eremedaille van verdienste in de Grote Vaderlandslievende Oorlog (de geijkte term om de tweede wereldoorlog aan te duiden) toe te kennen. Maar intussen staat aan de Karl Marxlaan ook hier al een knoert van een Orthodoxe kerk te blinken rechtover het partisanenmonument. De Sovjettijd brokkelt langzaam af. De M-11 is niet altijd even makkelijk om te fietsen, maar dan ook weer niet zo'n uitdaging als ik her en der gelezen had. Ik neem dan ook het omwegje niet van opa en oma Aagje en Aart (de twee Nederlanders uit de inleiding), maar rij recht op Sint-Petersburg af. Onderweg even halt houden voor een foto op kilometer 3000, er is niets typisch Russisch te zien, dus neem ik maar een foto van mezelf. De brandgeur is intussen wat afgenomen. Hier in het Noorden heeft het sinds mei niet meer geregend, grootste droogte sinds 1937, ook Russen zijn tuk op berekenen van weerrekords. Na Sel'tso (Сельцо) rij ik op basis van mijn Russische kaart Noordwaarts naar de Finse Golf. Het gaat verbazend goed, ook al worden de wegen wel heel smal en de dorpjes klein.
Tegen de avond bereik ik Peterhof (Петергоф) aan de Finse Golf. De dag was weer een uur korter omwille van het tijdsverschil tussen Estland en Rusland. Ik fiets een rondje door de schitterende paleistuin van Petershof. Geen tijd voor de fameuse traphelling van fonteinen en gouden standbeelden aan de achterkant, want ik ben een dag te vroeg in Sint-Petersburg voor mijn gereserveerd hotelletje en moet nog een plaatsje zoeken voor de nacht. Kamperen kan ik vergeten, de eerste camping ligt op meer dan 50 kilometer aan de andere kant van de enorme stad. In Peterhof vind ik alvast geen accommodatie. Ik rij dan maar verder langs de Sint-Petersburgsesteenweg, zoals de drukke viervaksbaan langs de Finse Golf heet. In Strel'na (Стрельна) rij ik langs een complex, dat er als een hotel uitziet. Ik open het hek dat op een kier staat, geen auto's op de parking, toch maar even proberen. Er zit een wacht voor de deur, hij bevestigt dat het een hotel is. En ja, het is open. De receptioniste wil eerst en vooral weten 'How did you find us?'. Niemand anders is daar blijkbaar in geslaagd, want ik ben de enige gast. Ik krijg een heel comfortabele kamer en een kopje thee. Meer is hier niet te krijgen. Op enkele honderden meter, in een klein winkeltje onder een appartementsgebouw, haal ik een avondmaal bij mekaar. Op tv is er een film, waarin de Nazi's een gans dorp uitmoorden. Ik kan er niet naar kijken. Zo is het echt gebeurd. En nog niet eens zo lang geleden. De volgende morgen zit ik helemaal alleen in het stijlvolle restaurant voor een ontbijt van varkensvlees in Chinese noedels met ketchup. Vanuit de keuken word ik enthoesiast in het oog gehouden om te zien hoe lekker ik het vind. Iedereen lijkt wel opgetogen met de ene gast. Ik moet iedere noedel met koffie binnenwerken. De bewaker heeft mijn fiets niet uit het oog verloren, laat hij me weten. Of zou het voor een fooi zijn?
Nu nog 15 kilometer tot het centrum van Sint-Petersburg (Санкт Петербург) . En Sint-Petersburg is groot en druk en alles, iedere straat, ieder kruispunt ligt overhoop voor werken. Het zijn de meest 'technische' kilometers van mijn tocht. Stoep op, stoep af, naar de overkant van drukke wegen spurten, tussen zwaar verkeer van sputterende vrachtwagens en snelle auto's. Als ik over het Fontanka-kanaal rijd, verandert de stad volledig. Voetgangers en toeristen, shoppers, knappe jongens, studenten. De klassieke fauna van de grootstadscentra. Ik ben toeristisch als het ware weer boven water gekomen. Dat was al geleden van Riga en daarvoor van Berlijn. Alles samen zijn het maar enkele kilometer op mijn volledige traject. Ik rij recht naar het grote plein vóór het Winterpaleis. Dit had mijn eindbestemming moeten worden, als ik niet beslist had door te rijden naar Helsinki. Het is dinsdag 22 augustus, 10:56 (in Rusland), kilometerstand 3138. Een Italiaan neemt de bewijsfoto's en dan moet ik als lokale curiositeit nog poseren voor een paar foto's met zijn vrouw. Ik rij naar mijn hotel op de Nevski Prospekt. Voor mijn verblijf in de tsarenstad, heb ik er niet aan getwijfeld om op de sjiekste laan zelf te gaan logeren, de hoek om van de Admiralteitsboog. Het is nochtans geen spectaculair verblijf, maar een basic hotelletje op de 5de verdieping van een statige woning langs de Nevski. Het duurt wel een uur voor ik alles naar boven gesleurd heb.
Nu heb ik nog een volledige dag om Sint-Petersburg te verkennen. Ik vind het niet erg veranderd sinds ik het twintig jaar geleden bezocht. Alle monumenten staan er nog in hun groene, blauwe, roze en gele kleuren. Meer toeristen natuurlijk, veel kerken, die weer religieuse diensten verzorgen, ook in de kerk, die onder de Sovjets museum van het atheïsme was, overal betalen om iets te bezoeken en heel veel eettentjes en toeristenshops. Ik geef eens extra veel geld uit, nu ik wat tijd heb. Koffies, taartjes, drankjes en eten, het kost een stuk meer dan thuis. Maar dit is het centrum van wereldstad Sint-Petersburg, nietwaar.
De Sint-Petrus-en-Pauluskathedraal op de vesting heeft twee nieuwe attracties, er is een beiaard geïnstalleerd made-in-Vlaanderen. Er hangt een gedenkplaat in het Russisch en het Nederlands aan de ingang. En in een zijkapel is de laatste tsarenfamilie bijgezet in 1998. Olga, Tatjana, Maria, Anastasia, hun broertje Alexis en pa en ma tsaar Nicolaas II en tsarina Alexandra. Het graf in de bossen van Jekaterinenburg leverde geen zekerheid over de resten van Alexis en Anastasia. Dat leek de kansen weer te verhogen van Anna Anderson, de Amerikaanse die gans haar leven beweerde de uit de moordpartij ontsnapte Anastasia te zijn. Maar DNA onderzoek van Anderson leverde intussen het bewijs dat ze een Poolse vluchtelinge was. Anderson wilde dus niet alleen geen Russisch spreken, zoals ze altijd beweerde, maar kon het ook niet. En dat verhaal van kogels, die afschampten op de diamanten, die in haar corset ingenaaid waren, kunnen we dus ook vergeten. Voor de graven van de tsarenfamilie ligt een icoon, waarop ze met een gouden schijf, een heiligen-aureool afgebeeld staan. De Orthodoxe kerk verklaarde hen in 2000 immers 'lijdendulders', een lagere sport op de ladder van heiligheid.
In mijn hotelletje op Nevski deel ik de kamer met een Italiaan, Paolo. Hij verveelt zich hier stierlijk, hij dacht in Sint-Petersburg tien dagen fun te hebben en wil dat ik om tien uur 's avonds nog mee met hem uitga. Die kent duidelijk niets van het fietsersleven. Rond 6 uur 's morgens komt hij terug binnen. Een uur later ben ik alweer tien keer de trappen aan het doen om mijn fiets en bagage beneden te krijgen.
Vandaag rij ik naar Karelië, de oude Finse regio aan de Noordelijke oever van de Finse Golf. In 1703, het jaar waarin Tsaar Peter de Grote Sint-Petersburg stichtte, was alles rond de Finse Golf nog Fins. En was Finland zelf een provincie van het tsarenrijk. Toen Finland zich in 1917 met Duitse hulp loswrikte van Rusland, werd de grens vastgelegd in Terijoki, op 50 km van het centrum van Sint-Petersburg. Die grens sneed het grote Ladoga-meer ook netjes in twee. Stalin vond die nabijheid van Finland strategisch onverdraaglijk, ook al was wat intussen Leningrad geworden was het statuut van hoofdstad kwijt. Hij stelde in de duistere maanden vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog allerlei militaire en territoriale eisen aan Finland, brak de onderhandelingen af en verklaarde de oorlog. Het Westen zat naar Hitler te kijken en na een moeizaam gewonnen oorlog tegen een moedig, maar door iedereen in de steek gelaten Finland, schoven de Russen de grens eenzijdig 150 km naar het Westen. Finland verloor zelfs zijn derde grootste stad: Viipuri werd onder zijn Zweedse naam Vyborg ingelijfd. Het half miljoen Finnen in de angeschlusste streek mocht blijven wonen onder Sovjet regime. Allen verkozen echter ballingschap uit hun geboortestreek boven Sovjet-aanhorigheid en Karelië, een gebied groter dan België werd achtergelaten voor de Russen.
Sint-Petersburg uitrijden met de grote stroom auto's is al even spannend als binnenrijden. Net bij het uitrijden van een tunnel waait mijn fietspetje van mijn hoofd en belandt midden de zes-vaksrijweg. Dat is al het derde verloren petje deze reis.
In Solnechnoje (Солнечное) ga ik mijn kaartjes posten in een vooroorlogs postkantoortje. Een baboesjka zit achter een oud houten loket in een tot op de draad versleten kantoortje. De bepaling van het juiste tarief, telling van de postkaarten, het plakken en afrekenen neemt bijna een half uur in beslag met veel geduld van beide kanten. Toch zal maar de helft van de zending zijn bestemmeling bereiken. Misschien zijn die kaartjes met Stalin door Russische fans scheefgeslagen.
Enkele kilometer verder bereik ik de oude grens in Zelenogorsk (Зеленогорск), het vroegere Finse Terijoki. Op mijn Russische kaart staan de Finse namen netjes vermeld. Lijken de Russen weer geen probleem mee te hebben. Lenin heeft zijn ereplaats in het centrum van Zelenogorsk nog weten te behouden. Het is het eerste standbeeld dat ik van hem zie in Rusland, van Lenin geen spoor meer in Sint-Petersburg. Waarom Terijoki nu 'Groene Stad' heet, kom ik niet te weten. Het oude Oost-Pruisische Cranz heet trouwens ook 'Groene Stad'. Ik begin nu aan de lange rit over de A125 naar Vyborg, een rustige weg, iets meer ten Noorden ligt nu een autoweg, die alle verkeer naar zich zuigt. Veel Fins valt er niet te bekennen. Na eeuwen onder hetzelfde tsarendak, was het Finse platteland niet zo verschillend van het Russische en die 20 jaar van Karelië als deel van het onafhankelijk Finland tussen de twee oorlogen hebben nu ook weer geen bijzondere stempel achtergelaten. De streek is trouwens bijzonder leeg, meer en meer heuvelachtig.
Na Kamenka (Каменка), vroeger Kaukjärvi, rij ik door Soldatskie (Солдатские), een enorme basis van het Rode Leger. Het is een gek gevoel van met mijn fiets met oranje vlagje langs kilometers loodsen, kazernes, oefenterreinen, parkeerterreinen van trucks en jeeps en een groot rangeerstation te rijden. Ik zie vrachtwagens voor draagraketten passeren. Groepen soldaten marcheren in formatie. Anderen vegen de A125, waarover ik rij. Vooral Aziatische, die laatste. Die geur van verbrande bossen is weer sterk hier. Waarschijnlijk veroorzaken de schietoefeningen bosbranden. Maar wie maalt daarom, nietwaar. Ik weet wel zeker dat ik niet met hetzelfde gemak met een afgeladen fiets door een Amerikaanse kazerne zou kunnen rijden. Niets is nog wat het was.
Vyborg (Выборг) , 'Venster op Europa'. De stad is prachtig geleden aan een sterk getande delta van een serie meren. Op een eiland ligt de oude vesting van Viipuri. De stad zelf ziet er een beetje uit, alsof ieder onderhoudswerk sinds het vertrek van de Finnen ontbrak. Aan het oude stadhuisplein staan de voornaamste gebouwen nu in de stellingen, maar voor de rest is Vyborg een geschikt decor voor een zwaarmoedige zwart-wit film. In hotel Vyborg logeert een grote groep Finse senioren. Vroegere bewoners van de streek? Onmogelijk van er aan tafel een gesprek mee te voeren. Volstrekt emotieloos werken ze zich door de Russische kost. Misschien is dit hun vorm van fijne vakantie.
In de hotelkamer vind ik nog een locale deurknophanger 'niet storen'. Nog eentje voor 'ons Nicole van op het werk', wereldwijde verzamelaarster van boodschappen aan hoteldeurknoppen, die zelf ieder jaar haar vakantie neemt aan de kust in Blankenberge. Ik beeld me haar grote ogen al in, als ik met mijn exclusieve 'niet storen' uit Vyborg en Kaliningrad ga arriveren.
Na Vyborg resten nog 70 eentonige kilometers tot aan de Finse grens. De eerste grenspost bevindt zich al net over Vyborg, dan is er nog 50 kilometer niemandsland en tenslotte de douanecontrole. Ik ga nog een hapje eten aan Russische kant, spijtig dat Rusland erop zit.
Finland
Aan de Finse grens bots ik op 2 Italianen op de fiets. Ze zijn vanuit Italië op weg naar hun liefje in Lahti, waar ze een jaar Erasmusstudent waren. Het fietsen zijn ze beu, met het einddoel zo dicht, houden ze het niet meer uit en zullen de bus nemen in Lappeenranti over de grens. We zullen nog wat verder kletsen aan het busstation, nu haasten ze zich om de bus te reserveren. Maar Lappeenranti is veel groter dan ik dacht, doorsneden door water in alle richtingen, niemand spreekt er een woord Engels en ik weet dan nog niet dat 'Keskota' centrum betekent. Als ik dan eindelijk het busstation bereik, zijn de Italianen al vertrokken. Ik rij nog verder tot Taavetta en trek in Mirjans B&B in. Taavetta heeft iets Amerikaans, enkele grote winkels en losstaande huizen in een soort groot park-aanleg.
Mirjan beroemt er zich op dat ze een heel uitgebreid ontbijt maakt van eigen tuinkweek. Ze is wel verrast als ik al heel vroeg aan tafel verschijn en ikzelf ook, want ik ben vergeten dat ik weer in een andere tijdszone zit.
Over Taavetta is het nog altijd druk met Russische vrachtwagens en verkeer in de richting van de grens. Rusland boomt als nooit te voren en Finland kan niet snel genoeg consumptiegoederen toeleveren. Finnen hangen overal reklame-bordjes met Russische opschriften. Hun Estse broers aan de overkant van de Finse Golf zijn dat Russisch net overal aan het verwijderen. Aan de grens was ik al langs 20 kilometer wachtende vrachtwagens gereden, de helft geladen met nieuwe auto's, Japanners en SUVs. Al fietsen bereken ik dat over de drie grensposten anderhalf miljoen auto's per jaar Rusland moeten binnenstromen. De file-problemen kunnen gaan beginnen. Kleinere wegen zijn niet echt een optie in Finland. Vele zijn niet verhard, minder lastig te rijden dan de Estse, maar ook weer niet echt comfortabel. Als ik er eentje afrij, stop er plots een auto naast me. De chauffeur doet me een onmogelijk verhaal in het Fins. Na enig giswerk, meen ik te snappen dat hij een vestje gevonden heeft langs de weg en het in een boom gehangen heeft. Ik merk dat mijn blauw fietsvestje inderdaad vanop mijn fietstassen verdwenen is. Ik slaag er wel niet in om hem te vragen hoeveel kilometer dat al kan geleden zijn. Het zijn er vier. Zo heb ik dan toch dat vestje terug. Drie dagen later, op weg naar de luchthaven in Helsinki verlies ik het weer. En definitief.
De kustlijn van Finland is heuvelachtig. Dit is wel het traject met het meeste klimwerk van de ganse reis. Langs de kust loopt de Kuninkaantie, de vroegere postkoetsweg tussen Helsinki en Sint-Petersburg, aangekondigd als een droom van een fietsweg. Niets is minder waar. Dit traject zou nooit aan de criteria van ingenieur Marquard kunnen voldoen.
's Avonds beland ik in Ruotsinpyhtää , maar omdat de zweedstalige Finnen hier in de meerderheid zijn, heet het dorpje Strömfors . Meerderheid? In Strömfors staan maar 13 huizen. Eentje ervan is de jeugdherberg, helemaal verlaten met een telefoonnummer achter een raampje. Als ik het nummer bel, komt er een Fin aangereden, die 50 Euro int en me de sleutel van het gebouw geeft. Ik kan me installeren waar ik wil, er is toch niemand, dit is het einde van het seizoen - 25 augustus - volgende week gaat het logies al dicht. Evenveel geluk in de locale Turkse pizzeria. De Turkse baas rijdt net met zijn blonde Finse weg, als ik molenwiekend aangereden kom. Hij stopt en is zo aardig om zijn zaak toch weer open te maken en me een meeneempizza te bakken. Ik sla meteen nog wat voorraad in voor de volgende morgen.
Op mijn laatste fiets-etappe word ik de ganse dag achterna gezeten door buien. Na meer dan drie maand droogte valt er weer regen in Finland. Mijn halte is camping Rastila in Helsinki , waar alle R1 fietsers van de ganse wereld mekaar vinden om hun sterke verhalen uit te wisselen. Althans volgens Aart en Aagje. Ik zie er in twee dagen geen enkele en raak mijn verhaal nergens kwijt. De camping is van geen enkele andere in Europa te onderscheiden, de Duitsers, de Nederlanders, enkele vrolijke Italianen. Hij ligt wel handig, net bij het binnenrijden van Helsinki en aan een snelle metro-lijn recht naar het centrum.
De volgende dag rij ik nog naar het centrum van Helsinki. Het is een indrukwekkende tocht. Er loopt een ingewikkeld, maar volledig fietsnetwerk door de ganse stad, over alle eilanden en bruggen. Ik rijd recht op de grote kathedraal af, die over het centrum troont. Dit is het symbolische einde van mijn fietstocht, kilometer 3728 en meteen de laatste foto.
De volgende dag gaat het naar de luchthaven - met kaart van het fietsnetwerk deze keer. Het is een stuk langer rijden dan ingeschat en de check-in agenten zijn wat nerveus als ik tijd wil nemen om mijn fiets netjes te demonteren en in cellofaan in te pakken.
Mijn fietsreis zit erop, geen enkel technisch probleem, geen lekke banden, nergens verloren gereden, iedere avond een douche gevonden, niet bestolen, niets verloren, behalve de petjes, het vestje en de kleren en ballast, die ik onderweg zelf achtergelaten heb. Ik heb Kaliningrad en Vyborg gezien, twee steden, die me al gans mijn leven fascineren. De R1 staat nu op mijn palmares en het was allemaal zoveel makkelijker dan op voorhand gelezen, gehoord en ingebeeld.
Gelukkig zijn er nog de problemen van het traject Zaventem-Schaarbeek om een beetje tegengewicht te bieden bij al dat zorgeloos reizen door de voormalige Sovjet-Unie. Mijn fiets is niet aan boord, blijkt na een uur wachten aan de bagage-carroussel in Zaventem. Ik kan geen klacht indienen want er staat een file van 200 mensen met bagageproblemen. David kan niet op mij blijven wachten aan de luchthaven, want hij moet dringend naar het toilet met maagperikelen. Op het Bordet-kruispunt op weg naar huis is file na een ongeval en onze buurman in de Kuhnenstraat is net overleden. Hopelijk krijgen Russische schrijvers van fietsboekjes dergelijke chaos nooit te zien, welke Rus zou nog met de fiets naar ons land durven komen!
Fotootjes met veel geschiedenis vind je hier
En de tabel met de etappes hieronder:
