Istanboel 2007 

15 augustus - 9 september 2007

Langs Rijn en Donau naar de Balkan

Istanboel is een eind fietsen. Het verhaal van die fietsreis lezen vraagt ook wat doorzettingsvermogen.
Je kan er misschien doorfietsen in etappes, zoals ik gedaan heb op het terrein. Ik heb twaalf leeshaltes in de tekst ingebracht.
Door er hieronder op te klikken, kan je ze in de tekst bereiken en onderweg even rusten:
Het Duitse Remagen, business hoofdstad Frankfurt, grensstad Passau, Oostenrijks Wenen, Hongaars Esztergom, de Vojvodina, Senta en Belgrado in Servië, Turnu Severin en Calafat in Roemenië, Bulgaars Ruse en tenslotte Burgas aan de Zwarte Zee.


Fietstochten uitstippelen dwars door Europa is een kunst. Enkelen hebben er al hun beroep van gemaakt. Een goede route kiezen vraagt ervaring en vereist respect voor enkele regels. Eigenlijk ga je met je fiets de pelgrims, handelaars, kruisvaarders en legers achterna van de tijd vóór treinen, auto's en vliegtuigen zich niets meer hoefden aan te trekken van reliëf en andere natuurlijke obstakels. De fietser ondergaat afstanden en hellingen nog op dezelfde manier als de door Europa marcherende Romeinse legioensoldaat. Met de fiets zit je op dezelfde eeuwenoude corridors van geschikte passen en rivierdalen. Als je dan nog fietsreisverslagen leest op internet, fietsrouteboekjes koopt en wat spiekt bij de Grote Fietsers op de beurs in Retie steken de klassieke bestemmingen en de manier om er te geraken al vlug de kop op. Ik noem ze 'het klavertje-vier van de Vlaamse langeafstandsfietser'. Compostella, Rome, Sint-Petersburg en Istanboel. Die vier bestemmingen ogen ook mooi, uitgetekend op de kaart van Europa - zoals je kan zien onder mijn item 'Overzichtskaartje' van het onderdeel 'Langeafstandsreizen' - en je doet er al de helft van de landen mee aan, die ons werelddeel rijk is.

Drie jaar na mijn eerste fietstrofee - de Indulgentia Plenaria uit de handen van de H. Jacobus - heb ik mijn klavertje volledig geplukt en ingeblikt. Terwijl ik aan het nadenken ben over een ander plantje met meer blaadjes, schrijf ik hier het verhaal van het vierde blaadje.

Over de voorbereidingen van Istanboel kan ik kort zijn, ze verliepen heel voorspelbaar. De onderhandelingen met verschillende kandidaat-fietspartners leverden niets concreet op omwille van één of meer van de klassieke knelpunten. Te weinig getraind, te klein budget, te weinig tijd, te veel tijd, tweede zit, horror-stories over de Balkan, overbezorgde ouders. Mijn route lag al een tijdje in grote lijnen vast, rijden langs de Rijn, de Main en de Donau en dan nog een stukje doorfietsen tot in Turkije. Waarom weinig of niemand aan die combinatie gedacht had en alle Duitse fietsroute-boekjes ophielden aan de Bulgaarse grens, werd me ter plaatse dan duidelijk. Ik had gezondigd tegen mijn eigen principe: Bulgarije maakt geen deel uit van de traditionele, oude routes. Liever dan de confrontatie met die wilden in hun ongemakkelijke land aan te gaan, verkozen handelaars en kruisvaarders in te schepen aan de Adriatische Zee of de Zwarte Zee.

Wim, mijn fietsenmaker in Opwijk sleutelde mijn onverwoestbare 'Main D'Or' weer helemaal in het nieuw. Mijn eigen trainingsniveau was OK. Na een half jaar fietsen en spinnen met mijn twee sparring partners Michaël en Hans, die om onduidelijke redenen geen beroepsrenners zijn, moést dat ook wel goed zitten.






Schaarbeek - km. 0

Woensdag 15 augustus, feestdag, eerder fris en bewolkt. Tot mijn eerste pause op de markt van Sint-Truiden heb ik omzeggens nog niemand langs de weg of op straat gezien. Het centrum van Sint-Truiden slaat helemaal oranje uit van de VTM-vlaggen. Het loopt er vol met hippe TV-jongens en meisjes, die ter voorbereiding van een live-programma druk op en af moeten lopen en naar mekaar bellen: 'waar zit je nu?', 'op de hoek van dat rode kasteel?' (het stadhuis), dan oogcontact zoeken, enthoesiast naar mekaar zwaaien en weer resoluut naar een nieuwe standplaats stappen. Ik voel zo dat het weer een programma gaat worden dat Humo in de grond gaat boren of totaal negeren, maar ik krijg alvast een flinke dosis Vlaanderen mee, waarmee ik misschien in het voormalige Oostblok nog ga kunnen uitpakken. Nederland is al een stuk drukker, Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart wordt hier niet gevierd en van die veelgeprezen Nederlandse fietsvriendelijke wegen is niet veel te merken tussen Maastricht en Aken. Precies vanaf de Duitse grens begint het te regenen. Verleden jaar was het net zo. Het fietsplezier aan die laatste 35 kilometer tot Eschweiler is dan ook eerder laag.



Het is al halfdonker als ik aanbel ik aan 'Hotel Zur Alten Barriere', de enige overnachtingsplaats, die ik op voorhand gereserveerd heb en dus moest halen. De baas kijkt zuur en begint meteen zijn beklag. Zijn vrouw is met vakantie en dan neemt ze voor een vrije dag nog een reservatie aan en moet hij er weer voor opdraaien. En die schmutzige, druipende fiets moet mee binnen? Over het tapijt en door de keuken? En er wordt niet gekookt vanavond, want je bent de enige klant. Ik onderga de welkomstwoorden gelaten en denk al aan de warme douche. In Eschweiler centrum zijn wat restaurantjes. Terug in het hotel heeft de baas het café opengedaan en ik ga nog even zitten om iets te drinken. Of ik morgen terugrijd naar Brüssel? Nee, niet direct, eerst nog een ommetje langs Istanboel. Huh? Een beetje tegen mijn gewoonte is dat, meestal geef ik alleen het volgende land op bij zo'n vraag, maar deze pee verdient de volle laag. Daar moeten hij en de enige andere klant meer over weten en ik krijg de kans om al het Duits dat ik ooit geleerd heb in praktijk te brengen. Na een kwartier kan ik de grens tussen Nederlands en Duits niet meer onderscheiden en neem ik afscheid van mijn nieuwe locale fanclub. De hotelbaas weet van geen ophouden, ik hoef mijn drankjes niet te betalen en hij doet nog een extra geste. Hoogst uitzonderlijk zal het ontbijt klaarstaan om 7 uur, één uur vroeger dan het huisreglement voorschrijft.
's Morgens is een tafel gedekt met voldoende voorraad om het tot Turkije uit te houden. Probleem is wel dat ik geen eieren, vlees en groenten door mijn keel krijg op zo'n vroeg uur, maar me nu wel verplicht voel. Ook de Rheinische Zeitung ligt klaar. Zes maffia-leden vermoord in Duisburg.

Nog honderd kilometer Oostwaarts om de Rijn te bereiken. Ik rij af op Remagen, plaats van de fameuse 'Brug van Remagen' uit de tweede wereldoorlog. De gelijknamige film heb ik thuis verschillende keren gezien. Mijn vader was er weg van. In de jaren '50 was hij met zijn vrienden Koatje en Smetje op de fiets tot hier gereden en ik ben altijd gefascineerd geweest door het verhaal van de brug, die volgens Eisenhower haar gewicht in goud waard was. In maart 1945 was het de enige verbinding over de Rijn die nog behouden was. De Duitsers zelf hadden ze gedynamiteerd, gebombardeerd en er zelfs V2-s op afgestuurd, maar de zware ijzeren spoorwegbrug gaf geen krimp. Hitler vermoedde sabotage, misschien klopt dat wel, want veel Duitsers zagen hun land liever onder voet gelopen worden door Amerikanen dan door de Sovjets. Zes dagen lang nog kon een ononderbroken stroom van geallieerde soldaten en oorlogstuig over de brug trekken vóór ze het vanzelf begaf. Nu staan de massieve zwarte bruggenhoofden uit 1916 mekaar nog aan te kijken vanop beide Rijnoevers. Ze zullen hun geschiedenis nog lang kunnen vertellen.

Vanaf Remagen volg ik de Rijn. De trotse vloed wordt heel druk bevaren, schepen stroomafwaarts schuiven snel voorbij, stroomopwaarts ben ik op de fiets net iets vlugger dan de vaartuigen. Fietsen langs de Rijn en zijn onvergelijkbaar schouwspel op het water en langs de oevers : tolburcht Pfalzgrafenstein uit 1327 bij Kaub.Het is een indrukwekkend schouwspel van boten in allerlei vormen en met verschillende soorten vracht, de snelstromende rivier, talrijke eindeloos lange, kletterende goederentreinen op de spoorlijnen op beide oevers, een groen dal met kleine stadjes op de heuvelflanken en burchten op de toppen ervan. Een decor uit een sprookjesboek, speciaal voor de fietser. Dit is Duitsland op zijn best. Ik was verleden jaar al enthoesiast over het mij eerder onbekende land, nu kan het niet meer stuk. Het fietspad, een kraaknet asfaltlint. Om de zoveel kilometer een terrasje, haventje, een kasteel of ruïne uit de Romeinse tijd. Deze linkeroever was de grens van het Romeinse Rijk, de Limes, versterkt over meer dan duizend kilometer. Ik rij door Confluentia, zoals de Romeinen de samenvloeiing van Moezel en Rijn noemden, Koblenz. Keizer Wilhelm poseert op zijn enorme bronzen paard voor de vele toeristen. Met Koblenz maak ik op deze reis voor het eerst weer kennis met het fenomeen van de Europese 'toeristen-eilanden', kleine reservaten, waar toeristen allemaal tegelijkertijd dezelfde dingen bezoeken, fotograferen, eten en drinken. Uren en dagen kan je door een land rijden tussen locale mensen met hun gewone bezigheden en als buitenstaander meegenieten van hun voorzieningen, markten, winkels en restaurants. Maar dan sla je een hoek om van een stad met drie Michelinsterren en zit je plots tot aan de lippen in de internationale stroom van Ryanair city-trippers. Binnen de actie-radius van die toeristen, veranderen die steden in internationale attractie-parken. Het opvallendste zijn wel de prijzen, die gehanteerd worden in de toeristen hotspots. De milkshake bijvoorbeeld, mijn favoriete referentie. Eén Euro 25 in de kleine, sympathieke gelateria in het plaatsje 'Ver-weg-en-onbekend-heim', drie Euro 50 op het martkplein van Linz. De fiets is het handigste en snelste middel om uit dergelijke city-tripzone te geraken.

Langs de rivierencorridors in Duitsland is de fietser anders een graaggeziene klant. Alles wordt aangeprezen in fietserstermen, de Radweg zelf is afgezoomd met Radlertreffe allerhande, Fahrrad-Klinike, pensionnetjes, hotels, cafés en restaurants 'mit besonderem Radlerservice' of met allerlei Radlervorteile. Niet dat er heel veel fietsers zijn. Het is midden augustus en ik tel er de eerste dag zeker niet meer dan 10. In Rhens, in het ook al zichzelf fietservriendelijk noemend hotelletje iets over Koblenz ben ik trouwens de enige gast.

Tussen Koblenz en Mainz heeft de Rijn zich wat in bochten door het landschap gewrongen. In zo'n elleboog is de stroming heel sterk en zou de krachtige rivier zijn opvarenden in de bermen slingeren, als die niet de nodige navigatievaardigheden zouden aanwenden. De noodlottige Lorelei aan de binnenkant van een scherpe en soms fatale bocht in de snelstromende Rijn.Ik zie dat de slanke Rijn-aken die stroomafwaarts varen zich dwars op de stroming zetten en zichzelf naar de binnenkant van de bocht sturen om de kracht van de watermassa wat te compenseren. Het bekendste punt van gevaar is de Lorelei, de noodlottige rots. Tegen de rots varen is niet mogelijk, want ze staat aan de binnenkant van een 90 graden knik. Met de voorboeg in de richting van de rots is de enige manier om rond de klip te zeilen. Ik stop even om naar het ballet van de schepen op deze reusachtige kermisattractie te kijken. De baas van het hotel gisterenavond komt net traag langsgetoeterd om mijn aandacht te trekken op de mooie Engelse old-timer, waarmee hij voorbijtuft. Met mijn oranje fluo-vlagje had hij me al van ver gezien.

In Mainz ruil ik het brede fietslint langs de Rijn voor het grintpad langs de Main. Het gaat even vlot. Mainz ligt rechtover Wiesbaden. Dat wist ik niet en wat verder ligt Hoechst, dat niet alleen een bedrijf blijkt te zijn, maar ook een stad met een enorme industrie-zone, waar dat bedrijf dan weer de helft van beslaat. Pijltjes duiden een fietspad aan, maar ik blijf rondjes draaien, net als een andere fietser, die een weg inslaat, die ik al uitgeprobeerd heb. We gaan samen onze weg naar Frankfurt proberen te vinden. Kora's kaartmateriaal zal ons daarbij niet helpen. Deze jonge Japanner is op weg van Rome naar Berlijn - waarheen anders! Japanners kennen hun geschiedenis - en doet dat aan de hand van één kaartje van West-Europa op A4-formaat.

Rond Frankfurt lijkt alles wel in heraanleg, de stukken Main-oever die al een beurt gekregen hebben zijn prachtig met luxueuze materialen, een breed fietspad, beplantingen allerhande. Japanse fietstoerist Kora en ikzelf op de oever van de Main in Frankfort.Kora wil Frankfurt even bezoeken en onze wegen splitsen al. We nemen nog een foto en drinken iets op onze samenwerking. 'You don't drink coffee, I suppose?', 'Yes'. Ik bestel een thee en een koffie en moet dan zelf de thee nemen, want Kira drinkt wél koffie. Ik rij nog 20 kilometer verder tot Steinheim en rond af in dit gezellige stadje met het comfortabelste hotelletje, dat ik op de ganse reis ga vinden. En weer die sympathie voor de lange-afstandsfietser met drankjes die ik niet hoef te betalen (zie ik er dan zo sjofel uit?) en een onoverzichtelijk rijk ontbijtbuffet dat speciaal voor mij een half uur vroeger opgesteld wordt.

De Rijn staat voor bedrijvigheid, een autostrade op het water voor goederentransport. Tot net over Frankfurt is het op de Main al even druk, één lange vervoers-as tussen twee oevers met zware industrie. En dan is het plots voorbij. Beieren slaat toe met zijn 'stille plattelandsvreugde' en knusse stadjes. Hier heeft de oorlog niet zo huisgehouden, er viel minder vitaals te treffen en de actie-radius van de geallieerde bommenwerpers was te beperkt om de dodelijke vracht te komen lossen en terug te vliegen. Telkens ik zo'n speculozenstadje bereik rij ik even door het verkeersvrije centrum. Aschaffenburg, Miltenberg, Tauberbischofsheim, Rothenburg, Weissenburg, Eichstätt, ik zou me nu al niet meer herinneren in welk stadje welk marktje of welke toren lag of hoe de omwalling eruit zag, maar het zorgt voor afwisseling en etappes van twintig, dertig kilometer tussen twee bezienswaardigheden rijden makkelijk. Van de Main bereik ik over wat uitlopers van het Taunusgebergte de Altmühl en die stroomt door het 'liebliches Taubertal'. Ik moet weer bedenken hoe mijn beeld over Duitsland zo zwart getekend en bevooroordeeld is door het Tweede Wereldoorlogsgeweld. Dit is een mooi, vriendelijk, comfortabel land. Het laat zich dan nog in exclusiviteit aan zijn beste kant zien aan de fietser, die het Noord tot Zuid kan doorkruisen op eigen asfaltlintjes.

Nog twee merkwaardigheden, die het vermelden waard zijn. In Graben, zo genoemd omdat Karel De Grote er ooit een kanaal tussen Rijn en Donau wou laten graven, rij ik op een grintwegje langs een pomp, die precies op de waterscheiding tussen die twee stromen staat. Graben, pomp op de waterscheiding tussen Rijn en Noordzee enerzijds en Donau en Zwarte zee anderzijds.Als je water put valt het in een stenen kuip met een overloop aan beide kanten. Rechts vloeit het water naar een beekje, dat in de Schwäbische Rezat en vandaar in de Main en de Rijn naar de Noordzee stroomt, links gaat het via de Altmühl naar de Donau en de Zwarte Zee. Eindbestemmingen vierduizend kilometer uit elkaar verwijderd. Het is een beetje symbolisch maar ik kan het toch niet laten om stevig aan de pomp te trekken om het waterpeil van die zeeën flink te doen stijgen. De Donau zelf bereik ik in Kelheim en van hieraf is hij over de volledige lengte bevaarbaar. De resterende afstand tot zijn monding in de Roemeense delta staat op kilometerborden aangegeven. Hier nog 2414 kilometer van de Zwarte Zee. Koning Lodewijk I van Beieren heeft dat met enkele monumenten willen in de verf zetten door een ronde tempel, de Befreiungshalle, te laten optrekken en verder zuidwaarts een heuse Griekse tempel, die 'Walhalla' heet. Het heeft allemaal iets Keltisch of Frankisch of hoe je dat oergermaanse moet noemen. Iets anders is dat 'Pappenheim' bestaat. Het is een klein dorpje, tegen de Frankenalbheuvels geplakt langs de Altmühl. De Pappenheimers zijn niet thuis, er is niemand op straat.



Grootste stad op mijn tocht door Beieren is Regensburg, thuisstad van Benedictus XVI, waar hij in september 2006 zijn uitspraak deed over het agressief karakter van de Islam. In de jeugdherberg komt een Oostenrijks koppel binnengewandeld met een meterslange kano, waarmee ze de Donau afvaren. Er staan nogal wat fietsen in de bergplaats ook, want in Regensburg begint het populairste deel van de Donaufietstochten, helemaal tot in Wenen. In de praktijk betekent dat alleen dat je niet langer niemand ziet onderweg, maar om het uur een paar fietsers. Zo'n medefietser is Lisa. Lisa Kamphausen uit Duisburg en ik bij kilometer 1000 in Wörth. Let op haar fietsaanhangwagentje.Net buiten Regensburg kom ik haar een eerste keer tegen. Iedere keer als ik even halthoud haalt ze me in en in Wörth maken we kennis en nemen meteen mijn 'eerste-duizend-kilometer' foto samen. Lisa is op weg naar haar werk, in Aqaba aan de Rode Zee in Jordanië. Duitse uit Duisburg, 23 jaar en op de fiets met aanhangkarretje aan het rijden van haar universiteit in het Schotse Edinburgh naar het 5500 kilometer verder gelegen Marine Science Center in de Golf van Aqaba. Lisa er eentje van het onverschrokken soort. Haar ouders kwamen haar in Zeebrugge opwachten, toen ze daar in de ferry-haven aan haar tocht wilde beginnen. Twee dagen bepraten in Duisburg leverde niets op. Ik kan me voorstellen dat haar ouders haar nog nooit in iets hebben weten te overhalen. Of zou het op hun vraag geweest zijn dat ze zich met andere Greenpeace-sympathisanten vastketende aan het hek van een gifspuwende fabriek en later vanuit een rubberbootje een nucleair transport enterde. Het leverde haar twee gerechtelijke klachten op, waarvoor ze deze winter uit Aqaba naar Schotland zal overvliegen. Lisa reist op een budget van 5 Euro per dag en dus besluit ik maar van mijn nog niet gestorte jaarlijkse royale gift aan de Groenen om te zetten in gebakjes en drankjes met mijn nieuwe fietspartner. Ze heeft er duidelijk zin in en we rijden snel van stadje met terras naar het volgende.

Op de camping van Passau laadt Lisa haar karretje uit om haar tent op te zetten. Ik verkies de jeugdherberg in de oude burcht hoog boven de stad en moet mijn fiets nog een kwartierlang de steile helling opduwen. Op de verdedigingsmuren van de vesting spelen tientallen kinderen en volwassenen ridderoorlog en ik krijg vanop een kanteel een emmer water over mij. Dat moet kokende olie voorstellen veronderstel ik.
Lisa en ik gaan Italiaans eten in Passau. Ze wil alles weten over de voormalige Duitse gebieden in Polen, waar ik vorig jaar door fietste, maar ik moet al beginnen met haar uit te leggen waar Kaliningrad, Leningrad en Stalingrad liggen, die zo voor één en dezelfde stad houdt. Tussendoor eten we voldoende pasta en dessertjes om op krachten te komen. We spreken af om de volgende avond mekaar weer op te wachten in Wallsee, volgende etappe. Ik ben blijkbaar geslaagd in mijn 'groen' examen.

Passau ligt op de grens met Oostenrijk. De Donau-corridor Passau-Wenen is één lange toeristische zone. Bussen dumpen ladingen toeristen in de hotels en haventjes, vanwaaruit ze kunnen cruisen op de Donau of fietsen op de bermen. Bussen Pol uit Mol en Destelbergen Cars lossen sportieve Vlaamse senioren op een terras. De huurfietsen staan klaar. Ik kom nog andere groepen tegen onderweg. Altijd met drie of vier naast mekaar, met vijf als het net nog bijna kan en altijd even doof voor mijn gebél als ik ze wil inhalen.

Linz. Hier heb ik een afspraakje met Gerry.
In juli heb ik de jonge EU-stagiair ontmoet in Brussel. Economist, goedlachs, enorm geïnteresseerd in geschiedenis, niet-onknap en gay. Het klikte meteen. Let wel, dat gay, dat was alleen in Brussel, want thuis weet zijn vriendin van niets en in Oostenrijk leven alle gays nog in de kast. Beweert hij. Zijn stage-verslag van zes weken Brussel zal wel veel dikker zijn onder het hoofdstuk 'gay Brussel' dan 'Europese Unie'. We treffen mekaar op het imposante marktplein van Linz (een deel ervan is ontwerp van Hitler, zegt Gerry), waar net ook Lisa arriveert, die nochtans de Noord-oever van de Donau zou afrijden vandaag. En dus lunchen we met zijn drieën op een onvoorstelbaar duur terrasje. Gerry heeft zijn vriendin intussen al bedankt, maar verdere stappen zetten in zijn gay-zijn ziet hij niet zitten in het sombere, achterlijke Oostenrijk. Dat vindt Lisa ongelooflijk zwak van Gerry, ze kan nauwelijks geloven dat mensen daarmee nog worstelen, terwijl zij met blote handen nucleaire installaties te lijf gaat. Na dit onfietselijk intermezzo zetten Lisa en ik onze tocht verder op de Noordelijke oever om een grote industrie-zone te ontwijken, maar we steken dan weer over naar de andere kant, want daar is meer schaduw. Iedere dag wordt het trouwens een beetje warmer.

In Wallsee neem ik mijn intrek in een klein pensionnetje, waar de gastvrouw me overlaadt met fruit uit haar tuin. Lisa slaat haar tentje op langs de Donau. Om acht uur zitten we al aan de Radlerpizza's op het marktpleintje. 'Are you English?', vraagt een minzaam lachende man een paar tafeltjes verder en nodigt ons met enige aandrang uit aan zijn tafeltje. Aan Vlaanderen en Nederlands heeft hij de beste herinneringen, begint hij na de kennismaking. Er volgt een verhaal dat over alle gangen van ons diner duurt. Lisa praat zo goed Engels dat hij niet doorheeft dat ze Duitse is. De Duitsers krijgen er in iedere zin van langs. Die Anschluss in '37, dat was al tegennatuurlijk. We hebben niets met Duitsland te maken. De oorlog, een catastrofe. De Sovjets na de oorlog, een verschrikking. Zijn twee oudere zussen werden misbruikt, zijn moeder verraadde zijn eigen vader, die dan vermoord werd. Die moeder werd wel 97, maar hij wou er geen contact meer mee. Als tienjarige jongen werd hij door het Rode Kruis in Breda in een Nederlands opvanggezin geplaatst tot '51. Dat waren die beste jaren. Een keer gingen ze naar Brugge. Terug in Oostenrijk is hij keihard aan de weg beginnen timmeren, studeren en werken. Hij werd advocaat, adviseur van de regering en tenslotte voorzitter van het Rekenhof. Alle presidenten en ministers hebben hem gekend. Eretekens, eretitels, een kasteel in de bergen, een dochter ergens van een Engelse vrouw. Maar gelukkig? Neen en allemaal de schuld van die Duitsers. Ik probeer het wat luchtig te houden en wat tegengas te geven. Lisa kijkt strak in haar pizza. Als ze zich even gaat verfrissen vraagt onze gast of ik met haar ga trouwen. Ik zeg hem dat er nog geen plannen zijn. Niet doen, zegt hij me, een Duitse! Als we het terrasje verlaten is Lisa erg opgewonden. Wat een haat in die persoon, zegt ze. Maar Wallsee zullen we niet zo vlug vergeten.

De volgende morgen vertrekt Lisa heel vroeg om de 200 kilometer tot Wenen te overbruggen, waar ze een dagje bij een vriendin blijft. Dappere Lisa Kamphausen uit Duisburg, met de fiets op weg van Edinburgh naar haar werk op het Marine Science Center in het Jordaanse Aqaba, 5.500 kilometer fietsen.Vanaf Hongarije gaan we dan proberen weer bij mekaar aan te sluiten.
De temperatuur blijft maar stijgen. In de namiddag is het nu al een stuk boven de 30. Ik ben intussen aan de rechterkant al goed bruin. Dat heb je altijd als fietser als je dagen aan een stuk in dezelfde richting rijdt. De zon zit dan altijd aan dezelfde kant en zo heb je na enkele dagen een witte kant en een bruine kant. Eigenlijk zou je een tocht in de vorm van een grote cirkel moeten rijden, als je langs alle kanten dezelfde tint zou willen opdoen.

De Donau wordt alsmaar breder, maar hij mist het karakter en de intensiteit van de Rijn. Schön is hij wel, voor blau is al wat meer fantasie nodig. Behalve wat toeristenschepen is er weinig verkeer. Om de 20 kilometer is de rivier trouwens afgedamd voor een energie-centrale. Met de fiets kan je iedere keer over het sluizencomplex en de dam oversteken. Oostenrijk heeft zich intussen al ver boven het na-oorlogs miserie-niveau opgetild, waar onze Voorzitter van het Rekenhof het over had. Alle stadjes en dorpjes zijn tot in het subtiele verfraaid en leuk gemaakt. Aan de oever van de Donau heeft Tulln zich een groot bronzen standbeeld van Keizer Marcus Aurelius gepermitteerd, die daar ooit zijn Noordergrens kwam inspecteren. Met het week-end zit het gezellige stadje eivol en er blijft niets anders over dan mijn tentje opslaan op de grote camping. Ik heb geen hamer bij. De grond is keihard. Betalen hoeft niet, het kantoortje is alleen open in de voormiddag.



In Wenen rij ik door de tweede grote toeristenklonter op mijn lange tocht. Pokkedruk in de centrumstraten, veel Aziaten. Ik kan mijn fiets nergens veilig achterlaten en beperk me tot een stop aan een bankautomaat om nog wat geld te tanken vóór ik door het Gordijn rij. De automaat levert briefjes van 100 Euro. Dat zegt iets over de levensstandaard en de prijzen hier.

Bij het buitenrijden van Wenen volgt het Donaufietspad de FKK-oever. Over meer dan vijf kilometer fiets ik tussen de integraal blote zonnekloppers, die ongegeneerd hun ligzetel op het fietspad opgesteld hebben. Mooi kan je het niet noemen, het tafereel heeft iets van een schilderij van Jeroen Bosch. Twee kerels komen op hun mountainbike voorbijgereden, alleen gekleed met een rugzakje (en fietshandschoenen). Als ik even de weg moet vragen, staan enkele senioren met gebruinde pens en grijze haarpartijen over hun lijf mij uitgebreid te woord. Ik voel me een geklede indringer in hun naturistenzone en ben opgelucht als ik het grote Lobau natuurgebied bereik. Hainburg is de laatste stad in Oostenrijk. Vanaf de Ungarn-poort kan je Bratislava al zien liggen in de verte. Met Hainburg bereik ik ook het meest Westelijke front van de confrontatie tussen Europa en Turkije. Wenen konden de Ottomanen niet innemen, maar Hainburg veroverden ze in 1693. Alle bewoners werden afgeslacht of in de Donau gedreven, slechts enkele families konden ontsnappen, waaronder die van de componist Haydn. Vanaf hier tot Istanboel heeft ieder stadje en streek een hoofdstuk 'conflict met Turkije' in zijn geschiedenis ingeschreven en meestal is het niet leuk om te lezen.

Hainburg ligt op de onderste milkshake-grens. De grens tussen Oost en West, tussen de Franken en de Balkan is ook de scheiding tussen de leden van de melkbrigade en de fans van paprika en fruitlikeur. Als fietser heb ik een duidelijke voorkeur voor dat eerste - als niet-fietser ook. Eén shake en je bent weer opgeladen voor kilometers, één glaasje slivovitsj of een paprika-soepje en je krijgt flanellen benen.

Aan de Slovaakse grens word ik doorgewuifd. Ik hou even halt om wat geld te wisselen en wat uit te puffen. Het is drukkend warm, 42° C, de hoogste temperatuur die mijn fietsinstrumenten zullen registreren op deze reis. Voor Bratislava heb ik altijd al een boontje gehad, sinds Koen en ik er in '94 een paar dagen doorbrachten. De oude trams zijn vervangen. Ik had halvelings gehoopt van Hotel Flora aan het Gouden Strand nog eens te kunnen aandoen, maar kilometertjes erdoor malen gaat boven nostalgie.

In het voormalige Oostblok is de sfeer op de Donau-oever helemaal anders. Tsjecho-Slovakije en Hongarije hadden in 1977 het plan opgevat om de stroom af te dammen en over 150 kilometer volledig in te bedden tussen twee betonnen oevers. De constructie duurde lang. Het Gordijn viel. Hongarijes democratische regering trok zich uit het project terug. Slovakije splitste af en werkte de dam toch nog af. In 1992 werd dan het stuwmeer gevuld en de waterspiegel van de Donau zakte die zomer bijna vier meter verderop stroomafwaarts in Hongarije en Servië.
Er is geen beweging aan de oppervlakte van dit grote Gabcikovo waterbassin en de betonnen oevers rijden makkelijk en heel snel. De dorpjes beneden op de vroegere oevers dragen Slovaakse namen, maar zijn allemaal Hongaars. Het wordt al onmiddelllijk duidelijk als ik mijn intrek neem in een klein pensionnetje in Gabcikovo zelf. De hotelbaas heeft een kaart van Groot-Hongarije opgehangen, het Hongarije van vóór de eerste wereldoorlog, toen Slovakije zelf, de Vojvodina, Transsylvanië en Transcarpatië nog tot Hongarije behoorden.

Kiezen van het Slovaaks/Hongaars menu is niet makkelijk, ik krijg een groot bord ondefiniëerbaar lokaal voedsel voorgeschoteld, maar het is wel erg lekker, zoals eten altijd smaakt als je 150 kilometer in de benen hebt. 's Avonds ga ik wat plaatselijk doen, het is zaterdagavond en nog heel warm, ook al is het al 10 uur. Het bier wordt met liters tegelijk aangevoerd.

Sinds Slovakije lid werd van de EU zijn de rechten van de Hongaren wat beter beschermd. Alle opschriften zijn nu tweetalig en ik hoor dat Gabcikovo eigenlijk Bö? noemt. De volgende dag fiets ik door Komarno, het gedeelte op de Slovaakse oever van de opgesplitste Hongaarse Donau-stad Komaron. Ook in zijn Slovaaks gedeelte is de stad weer helemaal complexloos Hongaars. Franz Lehar, die van 'De Lustige Weduwe', werd hier geboren.

Vanop kilometers afstand is de koepel van de kathedraal van Esztergom al te zien. Esztergom ligt op de rechteroever in Hongarije en is zetel van het Hongaarse aartsbisdom. De beide Donau-oevers tussen het Hongaarse Esztergom en het Hongaars/Slovaakse Sturovo weer met elkaar verbonden.In communistische tijd was de bekende Kardinaal Mindszenty primaat van Hongarije, een niet minder strijdvaardige anti-communist dan zijn collega Wojtyla. In Esztergom ben ik al geweest en vanop de oever van de Donau hadden Koen en ik toen naar het nog niet gesplitse Tsjecho-Slovakije zitten turen. Een bruggenhoofd van een vernielde spoorwegbrug keek toen uit op wat een onbewoonde overkant leek. Aan Slovaakse kant vind ik nu een uit de kluiten gewassen stadje en sterker, de brug is terug, een mooie stalen boog over de Donau. Tien jaar geleden was de Donau nog te diep en leken de oevers mijlen van mekaar verwijderd, was er geen enkel contact mogelijk. Nu is het maar drie maand wachten meer tot de Schengenzone in voege treedt en Sturovo en Esztergom, Komarno en Komarom net als vóór 1919 weer één Hongaars stedelijk gebied worden. Het ijzeren gordijn ligt dan definitief op de bodem van de Donau. Aan Hongaarse kant hebben de authoriteiten er nog een schepje bovenop gedaan met een nieuw standbeeld voor de Oostenrijks-Hongaarse Keizerin Elisabeth, de fameuze Sissi uit de films van de jaren '50.

Daarmee ben ik haast ongemerkt in Hongarije beland. De invloed van de metropool Boedapest doet zich al vlug voelen. Ik maak het me gemakkelijk en rond de dag af in Szentendre, een toeristisch plaatsje net vóór Boedapest, waar de locale horeca liever Euro's aanvaardt dan de nationale forint. Morgen neem ik een dagje vrij om Gasper en Stefan op te wachten in Boedapest.
Die vrije dag breng ik door met een klassiek programma. 's Morgens een toertje door het oude stadje, ooit een Servische vestiging. Bij de bevrijding van Hongarije van de Turkse bezetting, bleken in die 200 jaar bezetting ganse streken ontvolkt te zijn geworden. Slaven en Duitsers kwamen de gaten opvullen. Intussen is hun aanwezigheid zo goed als onzichtbaar. Daar hebben assimilatie, oorlogen en communisme voor gezorgd. In Szentendre wordt de Servische identiteit nog wat in ere gehouden maar ik denk dat het meer te doen is om een toeristische merkwaardigheid in stand te houden dan een authentieke Servische gemeenschap. 's Namiddags ga ik naar een groot openluchtzwembad, een complex uit de communistische tijd helemaal in de sfeer van de jaren '50. 's Avonds heb ik dan afspraak met Gaspar en Stefan aan de St Stefanusdom in hartje Boedapest. Ze zitten op de trappen van de kathedraal. Een beetje vakantiemoe, want al drie weken hun thuislanden Duitsland en Slovenië aan het afdweilen voor familiebezoeken en feestjes allerhande. Gasper ken ik al een tijdje van in Brussel. Hij werkt als tolk bij de Europese Ministerraad. De laatste maanden gaat helemaal op (of moet ik zeggen onder) in het 'grenzenloze' party-circuit van de expats in Brussel en onze ontmoetingen worden alsmaar zeldzamer. Ik heb het gevoelen dat dit avondje Boedapest zo'n beetje een afsluiter is. Hij lijkt alleszins maar matig geïnteresseerd in mijn fietstocht. Ik dacht nog voor te stellen van 's morgens bij het passeren langs hun hotel om te rijden, maar hun hoofddoel is lang uitslapen.
's Morgens stop ik bij de ruïnes van Aquincum, de oude Romeinse grensgarnizoenstad. Mijn favoriete keizer Hadrianus was hier stadhouder vóór hij Traianus opvolgde. Verleden jaar was ik nog in zijn geboortestad Italica naast Sevilla en bij zijn tempeltje in Loeksor. Die man legde aardige afstanden af op zijn paard. Hij moest natuurlijk niet zo hard trappen als ik en zijn bagage sleurden enkele knappe slaafjes wel achter.

Boedapest is anders ook al geen sinecure om er met de fiets door te rijden. Hier en daar duikt een bordje met een fietswegaanduiding op, maar steevast lopen die paden dood op nieuwe wegen in aanleg, werken aan de tram, gieten van verse asfalt. Vanaf de voorstad Ferencvaros is het gedaan met het nieuwe Hongarije. Ik rij nu vijftig kilometer door een troosteloze vervallen industriezone. Alle clichés van de ter ziele gegane Oosteuropese economie staan hier naast mekaar opgesteld, enorme terreinen met skeletten van fabrieken, loodsen met kapotte ramen, zwarte velden van vervuilde terreinen, halfverpulverde betonnen wegenis. Het soort taferelen dat om zwart-wit foto's vraagt.

Verder zuidwaarts in deze biljarttafelplatte Pannonische vlakte, kom ik in de streek van de Schwabenduitsers. Na de oorlogen met de Turken bevolkten de Oostenrijkers de ontvolkte streken in deze Hongaarse vlakte met immigranten uit Duitse gewesten. Opgesplitst tussen Roemenië, Joegoslavië en Hongarije waren die Duitsers bij het uitbreken van de 2de Wereldoorlog nog met tegen de 2 miljoen. Nu zijn er maar een handvol meer, hun stadjes zijn verhongariseerd. Op het monument van de gesneuvelden in Hajos (Wallersdorf) zijn haast alle namen van Duitse oorsprong. Er hangen opnieuw Duitse straatnaambordjes en de seniorenclub noemt 'Vergiss uns nicht'. Die Schwaben maakten van de streek een van de grootste wijnstreken van Europa. Het dorpje Hajosi Pincek telt nog steeds het grootste aantal wijnkelders van Europa. En Kalocsa is dan weer de hoofdstad van de paprika. In tientallen dorpjes rond de stad en haar paprikamuseum liggen grote velden van lage groene planten met knalrode pepers die als pieken naar boven steken.

In Kalocsa is de opkomst van het fietstoerisme al doorgedrongen. 'Hier ist der Radlertreff!', roept een hotelbaas vanop zijn terras. En hij heeft zijn etablissement precies uitgebouwd zoals wij fietsers het verwachten: je kan achterin binnenrijden, de fiets parkeren in een afgesloten overdekte plaats en vandaar rechtstreeks de bagage binnenzeulen naar de kamer. Op zijn terras serveert hij slaatjes en pizza, paprika-pizza's natuurlijk. Het duurt wel een ganse nacht vóór die zware kost verteert.

Lisa heeft me intussen twee keer opgebeld, maar ik was telkens te laat om te antwoorden. Ze laat een berichtje dat ik haar moet opbellen om te zien waar onze wegen weer kunnen kruisen. Ik wil terugbellen, de politie in Boedapest neemt op. Ik kijk naar het nummer, waarmee ze me opbelde. Het begint met het landnummer van Hongarije, terwijl ze een Engelse GSM heeft. Weer die roaming-restrictie, waar ze het al over had in Oostenrijk. Haar supergoedkoop mobiel abonnement laat eigenlijk geen buitenlands gebruik toe. OK, dan maar een SMS-je. Maar naar welk nummer? Het nummer dat ze me dicteerde in Passau is ook al verkeerd, 'buiten gebruik'. Er zit niets anders op dan te wachten tot ze nog eens opbelt en onmiddellijk op te nemen. Ik zit wel een week op dat telefoontje te wachten, maar Lisa belt niet meer terug en ik hoor er niets meer van. Wel, nu zijn er zeker geen trouwplannen.

De Servische grenswacht schudt het hoofd wat meewarig als hij hoort dat ik over Bulgarije naar Istanboel wil fietsen. Iedereen in Servië wil toch de andere kant uit?
De Vojvodina is het Noordelijk gedeelte van Servië. Zoals ik al zei een oude provincie van Hongarije, die na de Eerste Wereldoorlog toebedeeld werd aan het nieuwe Joegoslavië. De Hongaren zijn er nog sterk in de meerderheid. Je hoort het op straat, je ziet het aan de katholieke kerken. Officiëel is die Vojvodina drietalig. Iedere stad heeft evenveel namen als bevolkingsgroepen. De eerste grote stad is Szabadka voor de meerderheid van Hongaren, Суботица voor de Serviërs zelf, Subotica voor de Kroaten en de kleine minderheid van Duitsers zou nog de oorspronkelijke naam Maria-Theresiopel gebruiken. Alle opschriften zijn in drie talen opgesteld, waarbij het Kroatisch vaak niet meer is dan een versie in Latijns alfabet van het Servisch in Cyrillische letters. Helemaal anders is het met het Hongaars, dat als buitenbeentjetaal helemaal geen overeenkomst toont met het Servo-Kroatisch.
Welke naam moet ik nu gebruiken? De Kroatische dan maar, want dat Servisch intikken in 'Word' is te lastig. Suboticanaren leven nog in het gebouwde decor van 100 jaar geleden. Subotica heeft een intact belle époque centrum, afgebladderd en verbleekt. De Oostenrijks-Hongaarse openbare gebouwen zijn overdadig, plomp, pastelgekleurd en oversized. In de stad rijden nog veel 'Yugo's' rond of nog gekkere Zastava-tjes, de Joegoslaafse copie van de Fiat 500. Die oude auto's dragen nog het fiere 'YU' van Tito's Joegoslavië. Toen Kroatië en de andere deelstaten de biezen namen, werd het 'SCG', Servië en Crna Gora (Montenegro). Nu zijn die van Montenegro er ook al vanonder gemuisd en hebben de Serviërs voor 'SRB' gekozen. Ook al verliezen ze nu ook nog Kosovo, aan hun landenkenteken zullen ze tenminste niets meer hoeven te wijzigen.

Van Subotica gaat het over kleine binnenwegen naar Senta, het plaatsje van waaruit ik even van mijn weg wil afwijken om een ver familielid te bezoeken. Niet zo'n goed idee, die plattelandswegen. Authentiek, dat wel, de mensen lopen er rond als boerenknechten van Stijn Streuvels, krom en met middeleeuwse gezichten. Als ik de weg vraag, kijken ze me streng aan en slaan een arm uit in de goede richting. Maar die honden, verschrikkelijk.

De onderste milkshake-grens vertaalde al scherp de overgang in eetcultuur binnen Europa. De bovenste straathondengrens die ik zonder waarschuwing overschreden heb is al even radicaal en precies. Aan de Servische grenspost hingen ze al in groepjes in het rond: magere, vuile honden van allerlei kleuren met verwilderde, gedrogeerde blik. Ik had er nog niet één gezien op mijn eerste 2000 kilometer. De Balkan hebben die beesten stevig in hun straatgreep. Veruit de meeste zijn mak van de honger of lui van de zware hitte, maar hier en daar is er eentje, die zijn territorium vrij wil houden van fietsers en me dan agressief begint te achtervolgen. Ik zal vaststellen dat ze in ieder Balkanland een licht verschillende groepsidentiteit hebben. De Servische zijn het zelfzekerst, de Roemeense zijn de talrijkste. Als ik in het Roemeense Calafat 's morgens een vroeg rondje maak met de fiets door de stad (in een vergeefse poging een bakkerij te vinden) tel ik 120 straathonden. In de Roemeense dorpjes liggen ze murw langs de weg. Als ik voorbijflits zie ik ze denken: 'Had ik maar de kracht om die achterna te zitten'. Zelfs in de immense afgesloten transitzone op de grens tussen Roemenië en Bulgarije zwerven honden rond. Aan een eenzaam wisselkantoortje daar kan ik me haast niet verstaanbaar maken door hun geblaf. Bulgarije telt dan weer minder honden. Misschien heeft dat te maken met het feit dat ik een gans eind door de streek van de Turks-Bulgaarse minderheid fiets en Moslims hebben sowieso minder te doen met honden. Ik zie zelfs het verschil in Schaarbeek, waar je de toenemende islamisering ziet samengaan met een scherpe daling in keffertjes op straat en hondenpoep op het trottoir. Die theorie geldt dan weer niet voor Turkije - maar daar lijken ze tegenwoordig te aarzelen tussen islam en lekenstaat - waar straathonden opnieuw in groten getale opduiken. Dit zijn de agressiefste van de Balkan. Als ik de eenzame grenspost verlaat staat een ganse groep midden op de weg te wachten. Er is geen ontwijken aan en met een escorte van acht huilende hellehonden rij ik Turkije binnen. Gelukkig gaat het wat bergaf en ik versnel om ze van mij af te schudden. De eerste geeft op aan 30 kilometer per uur. De laatste op 38. Dat moet ik onthouden.



Nu, maar terug naar Servië! Nichtje Griet woont dicht bij Senta, dat was niet moeilijk te onthouden voor mij, opgegroeid in het West-Vlaamse Sente. Ik wil haar niet onverwachts overvallen 's avonds en misschien verplichten om naast haar gezin ook nog voor een onaangekondigde gast te zorgen en besluit in Senta te overnachten. Senta is een centrumstadje in een landbouwstreek en heeft betere tijden gekend. Het was vroeger een spoorwegknooppunt, maar ik had het al vermoed toen ik de begroeide, ongebruikte spoorlijnen dwarste, de spoorinfrastructuur is buiten gebruik. De goederenwagons staan vastgeroest en ingegroeid achter het gesloten station. Op het oude stadsplan aan het verlaten station staat een hotel aangeduid op het centrale plein. Dat hotel-zonder-naam is in renovatie. Net als ik ontgoocheld voor het half ontmantelde gebouw sta, verlaten de bouwvakkers de werf. Ongevraagd komt er mij iemand iets vertellen, waar ik geen woord van begrijp. Hij wijst op de werfingang, waar net een bulldozer doorscheurt. 'Receptia'. Is het hotel nog open? Even kijken. Werf van het hotel in renovatie in Senta. Op de eerste verdieping zijn nog vijf kamers beschikbaar. En ja, op de binnenplaats staat een metalen werftrap opgesteld, die naar een balkon leidt, waar iemand aan een geïmproviseerde receptie zit. Een buitenlandse klant, dat is iets bijzonder. Een gang met vijf kamers is nog open. Ik krijg een kamer voor mezelf en een voor mijn fiets. Die moet ik de metalen trap ophijsen. Twee dagen later doet mijn arm er nog pijn van. Ik krijg handdoeken en lakens, morgen teruggeven graag, die worden anders gestolen. Van mijn passage maakt de receptionist met de dikke brillenglazen onmiddellijk gebruikt om een markstudie te doen. Is dit een nieuwe trend, toeristen op de fiets? Hoeveel zouden er in de toekomst wel langs Senta passeren? Zou een fietsenhandeltje beginnen geen goed idee zijn? Zoveel enthoesiasme kan ik moeilijk teleurstellen en ik vertel hem over het fietsen, dat in West-Europa in 10 jaar big business geworden is. Morgen gaat hij eraan beginnen, de Vojvodina moet hij op de fiets krijgen.

Nichtje Griets dorp Sanad is een Servisch eilandje in deze Hongaarse zee, tien kilometer van Senta verwijderd. Alle huizen liggen aan de linkerkant van de weg in drie parallelle straten. Tegen de Tisza-rivier ligt de dorpskerk. Ik ben Griets adres thuis vergeten, maar de eerste Sanadenaar die ik aanspreek weet me al direct het huis aan te wijzen van de buitenlandse 'Margarita'. Villa Christina in het Servische Sanad in de overwegend Hongaarse Vojvodina. Hier woont mijn nichtje Griet.Villa Christina is een stevig huis van blauwe kleur met verdieping achter een hoge muur. Griet komt naar buiten, ze trekt haar ogen wijd open, verwelkomt me met een (daar) totaal streekvreemd 'Moa sê, moar allé' en sleurt me naar binnen. Net als ik ga neerzitten en nog vóór ik een vraag heb kunnen stellen, zet ze de toon al. 'Dit zou ik nooit meer doen, me hier komen begraven.' Vijftien jaar geleden zag zo'n Balkanleven perfect zitten, maar het is wel heel moeilijk geweest sindsdien in een Servië in volle politieke overgang en neergaande economie. Haar man Ivo is heel hartelijk en blij met het bezoek en de belangstelling. Als we het over muziek en locale tradities hebben, komt hij helemaal los. Hij begeleidde een Vlaamse vorser, die kwam kijken hoe mensen hier tijdens hun leven alvast hun begrafenis organiseren en laten opvoeren, 'om er tenminste toch nog te kunnen van genieten, te zien hoe de mensen reageren'. Want een keer dood, kom je het niet meer te weten. Het is een beetje moeilijk om me na twee uur al los te weken, maar ik moet nog naar Istanboel en het is intussen al 11 uur in de voormiddag.
Drie jaar later is Griet weer terug in Vlaanderen met twee van haar kinderen.

Als je de Vojvodina van Noord naar Zuid doorkruist, wordt het Servische element alsmaar sterker en tegen Novi Sad en de Donau is Hongarije er zo goed als volledig uit geloogd. De as Novi Sad-Belgrado is trouwens het hartland van Servië, met middenin Sremski Karlovci, een van de twee zetels van de Servische Orthodoxe Kerk en verblijfplaats van Zijne Heiligheid Patriarch Pavle. In de stad staat ook het volledig symmetrisch gebouwtje met vier gelijke ingangen in iedere gevel, waar de Habsburgers en de Ottomanen in 1699 de vrede van Karlowitz ondertekenden, waarmee de Turken voorgoed uit dit deel van de Balkan konden ophoepelen. Voor de Serviërs dus wis en zeker een Heilige Plaats.

Even authentiek voelt Belgrado aan, dat bijna 200 jaar langer in Turkse handen bleef. Nog niet onder de voet gelopen door Europese city-trippers en nog minder door migranten is de stad zuiders, Mediterraans, extravert, Servisch en ook een tikkeltje Turks. Het straatbeeld is niet getekend door de bekende wereldketens van winkels en eettenten. Het doet me een beetje denken aan Algiers, dat ook zo'n aparte, eigen sfeer wist te behouden. Toevallig waren Joegoslavië en Algerije ook de twee grote voortrekkers van de Organisatie van niet-gebonden landen, nu ik eraan denk. En alle twee eeuwenlang onder Turkse bezetting. Blijkbaar kleurt politiek wat af op het straatbeeld.

Niet dat het rustig en ontspannen fietsen is door Belo Grad, de 'Witte' stad. Met een weginfrastructuur die even achterhaald is als haar stadsbeeld, is het verkeer er op en top chaotisch. Om Belgrado in Oostelijke richting te verlaten is er één weg, met twee trambanen afgezoomd. Het zware, drukke verkeer en de zomerhitte hebben de asfaltlaag in golven geperst met randen tot soms een halve meter hoog. Brug voor dubbel gebruik over de rivier Veliko Morava.De weg stijgt, vrachtwagens en bussen spuwen zwarte rook en blazen stofwolken rond zich. Vier Duitsers op de fiets ontmoet hadden dat al tussen de lijnen gelezen van hun Donau-routeboekje en gingen Belgrado overbruggen met twee busritten. Ik kan ze niet helemaal ongelijk geven, maar wil me toch vasthouden aan mijn principe van iedere meter op eigen benen te doen. De fietsvriendelijke stukjes alleen van een lange tocht geven een onvolledig beeld van een land en je mist de kick van alles uitgereden te hebben.
Het wordt nog doller. Voorbij de oude hoofdstad Smederovo beland ik in een zware industrie-zone. In grote open mijnen wordt bruinkool gegraven, die over de weg naar een reusachtig hoogovencomplex wordt afgevoerd. De lucht kleurt in tinten van geel en grijs van de vervuiling en het stof. Het grote staalbedrijf is dit jaar overgenomen door US Steel. Zeven jaar nadat de Amerikanen Belgrado bombardeerden, nemen ze de grootste fabriek van het land over. Gelukkig hebben ze die toen niet platgelegd. Een uitbrandende Lada is nog net wat ontbrak in dit 19de eeuws industriëel rokende en stinkende landschap. Servië houdt van sterke sensaties. In Pozarevac hou ik het voor bekeken. Het regent lichtjes. Of is het gestolde pollutie, die uit de lucht valt?

Behalve in het centrum van Belgrado heb ik de Donau al twee dagen niet meer gezien. Ik rij nu Noordwaarts naar Ram, een oude Turkse vesting in een brede knie van de Donau om daar over te varen en dan in een boog naar Roemenië te rijden. Volgens mijn info is er een veer om 10 uur. Weer raak ik verstrikt in de wegenis van de bruinkoolmijnen. De 40 kilometer worden er vijftig en ik kom net vijf voor tien aan in Ram. De vertrekuren van de ferry zijn veranderd. De veerboot voer al uit om 9 uur. Dat wordt dus nog een extra dagje Servië, want ik kan nu net zo goed aan Servische kant langs de Donau blijven. Misschien maar goed ook, die extra 150 kilometer op de Servische oever laten me Servië aan zijn zachtere kant zien. Nergens is de Donau mooier dan langs de Servisch-Roemeense grens. De stroom slingert zich tussen hoge rotsen en heuveltoppen, een beetje als de Maas in Dinant, maar dan veel wijdser, grootser, hoger, breder en schijnbaar ongerept. Ook hier heeft de vooruitgang nochtans toegeslagen en geen klein beetje. Tito en Ceauscescu hebben in Turnu Severin samen een immense dam gebouwd op de Donau in de jaren '60 en het water is 150 kilometer ver tot 30 meter gestegen. Alle dorpjes, steden en infrastructuur verdwenen in het water. De weg waarop ik rijd werd op de hoogte van de nieuwe hogere oever aangelegd, aan Servische kant met een twintigtal korte, maar aardedonkeren tunnels, aan Roemeense kant zie ik vooral bruggen, die als balkons aan de rotsen hangen. De dorpjes werden heropgebouwd op een nieuwe, hoger gelegen droge site. De brede stroom is weer een stuwmeer geworden. Scheepvaart is nog mogelijk via een sluis in de dam, maar veel wordt die niet gebruikt. Op een ganse dag fietsen zie ik maar twee schepen op de Donau, waarvan ik niet kan onderscheiden of ze ter plaatse liggen te roesten of bewegen.

Deze Servische Donaudag is wel de mooiste fietsdag sinds ik in het Oostblok rijd. Ik word 'overweldigd door vakantiegevoel'. De weg is beter, dat merk ik aan de fietszakken op mijn voorwiel. Op slechte weg schudden de klemmen beneden los en hoor ik een vervelend getik tegen de buizen van de drager. In Duitsland kon ik wel 100 kilometer rijden voor het gerikketik begon, in Servië tot nu toe geen 500 meter. Hier is het al beter. Een indrukwekkende Donau in een uitgesneden vallei als grens tussen Roemenië (links) en Servië.Op deze Servische kant heb ik ook schaduw over de weg van de heuvels - het is nog altijd een stuk in de 30 graden - en de aanblik van de spectaculaire Roemeense kant. In Orşova hebben de Roemenen een veertig meter hoog gezicht van hun legendarische koning Decebalus uit de Donaurotswand gekapt, de locale Ambiorix en laatste heerser vóór de Romeinse inval. Keizer Traianus stond in het jaar 100 op deze oever, stak de Donau over, versloeg Decebalus en veroverde Dacië in twee campagnes. Twee eeuwen Romeinse kolonisatie zouden zo'n blijvend effect hebben dat het land Roemenië ging heten en de taal als enige in de Balkan van het Latijn zou afstammen. De oorlogen van Traianus staan gedocumenteerd op de Zuil van Traianus in Rome. Je ziet er onder andere op hoe hij hier de Donau overstak. Hier, dat is dan wel 30 meter lager op het niveau van de oorspronkelijke Donau. Het monumentale opschrift dat Traianus achterliet om ons eraan te herinneren dat hij in het 3de jaar van zijn regering de grenzen van Rome verplaatste tot aan de Zwarte Zee hangt nu net boven de nieuwe waterlijn aan de rotswand. Ik ben erg benieuwd naar, maar je kan het alleen zien vanop het water, de weg gaat er door een tunnel. Stom van Tito.

Serviërs hebben anders ook veel opschriften achtergelaten langs de weg, maar ze zijn van een bijzondere soort. Het zijn herinneringsplaatjes aan verkeersslachtoffers. In iedere bocht is er wel eentje te vinden. Een Amerikaan, die ik ontmoet langs de weg vindt de berm één lang kerkhof. Het leest als de ongevallensectie van het Laatste Nieuws. Vader met zijn twee kinderen, twee collega's, een jong meisje. Van een verongelukte jongeman is een foto in een marmeren plaat uitgekapt. Fier poseert hij vóór zijn getunede auto. Misschien is hij met die uit de bocht gegaan.

Pas tegen acht uur bereik ik mijn eindbestemming Tekija. Ik kon het risico nemen van zover te fietsen want ik heb in de namiddag een tip gekregen in een café dat in Tekija logiesmogelijkheid was. Het is een klein restaurantje, waar een hotelletje tegenaan gebouwd wordt. De baas is net met de bouwvakkers aan het eten op het terras en ik krijg dezelfde stevige kost voorgeschoteld. Fietsen en bouwen, even zwaar beroepen, dus evenveel eetlust. Na het eten wordt er nog wat wijn geschonken en gedeeld en dan sluit de baas zijn zaak en volg ik hem door het donker naar de gastenkamer in een privé-woning. Vijf Euro voor de volledige comfortabele benedenverdieping met staanplaats voor de fiets als afsluiter van de langste dag van de reis, 181 kilometer. Wat een gelukstreffers vandaag.

Van de grote 'Portile de Fier' stuwdam op de Donau bij Turnu Severin mogen geen foto's genomen worden, waarschijnlijk om thuis niet te kunnen laten zien hoe lelijk hij is, grauwe beton en roest ijzer. Aan Roemeense kant heerst nogal wat drukte en nervositeit. Maar een keer voorbij Turnu bevind ik me op het diepe Roemeense platteland, waar de 21ste eeuw nog geen vat op heeft. Overal zitten oude mensen en kinderen op de bank voor de palissade, waarmee hun huizen van de straat afgescheiden zijn. De huizen hebben een mooi voorportiek op twee zuilen met een beschilderd fronton onder een dakje. Tegen de gevels onder de dakrand hangen foto's en platen met de overledenen, die het huis bewoond hebben. De meeste dorpjes hebben blijkbaar nog geen leidingwater. Plattelandsscène in Roemenië. Nog meer kar en paard dan gemotoriseerd vervoer, nog een paar jaar hoogstens.De waterputten met versierde overkapping worden druk gebruikt. Ganzen liggen in groep op de weg. Er rijden meer boerenkarren met paarden dan auto's en tractoren. Die zelfdzame auto's dragen buitenlandse nummerplaten, Italiaans, Spaans. Het zijn Roemenen, die hun laatste dagen vakantie doorbrengen - er wordt overal druk getrouwd en gefeest op deze zaterdag - vóór ze in volle vaart weer naar hun gastarbeidersjobs gaan rijden. In Servië kwam ik ze al in konvooien tegen en ze reden verschrikkelijk hard.
Plaatsen om te eten en te drinken zijn niet dikgezaaid. In zo'n rurale, oude streken maakt moeder het eten klaar en bakt ze zelf brood. Geen kleine eettentjes dus, geen bakkers. Alleen kruidenierszaken met vooral een grote keuze aan bier. Een half jaar na toetreding tot de Europese Unie kom ik al de eerste borden tegen met investeringen, die het land wat moeten helpen opkrikken. Dit deel van Roemenië moet nog heel wat goedmaken, in communistische tijd was het zowat het armste van de ganse Balkan. Geen wonder dat Ceaucescu 7000 dorpen wou doen verdwijnen. Oude Orthoxe kerk in Poiana Mare.Platteland weg, miserie weg, moet de Held van de Karpaten geredeneerd hebben, al zal dat lumineuze idee waarschijnlijk wel weer uit het brein van de Grootste Geleerde van Boekarest ontsproten zijn, de keiharde Elena Ceauscescu. Tot hier zijn de bulldozers alleszins niet geraakt. Ik rijd midden de 19de eeuw, zo moet Vlaanderen geweest zijn vóór de Eerste Wereldoorlog. Ik maak notities over de sfeer voor mijn plan een boek over mijn geboortedorpje ten tijde van de jeugd van mijn grootvader te schrijven. Nu en dan stuift een zware Bulgaarse vrachtwagen door zo'n dorpje en moet het ganse gezapige straatleven zich in veiligheid reppen. Het zullen vast de laatste jaren zijn vóór de snelheidsbeperkingen, versmallingen en bumpers hun intrede gaan doen.
Ik merk dat de dorpen langs de Donau nog het oude bordje 'grensdorp' dragen, ook al ligt Bulgarije onbereikbaar en onbekend aan de verre overkant. Waarschijnlijk golden er voor wie er niet woonde in communistische tijd inreisrestricties naar deze plaatsjes. Om maar niet in de verleiding te komen over te steken naar het buurland. Hoewel, om wat te doen?

Langs de weg kom ik veel karavanen van zigeuners tegen. In deze streek maken ze tien percent van de bevolking uit en leven arm van de arme mensen, aan wie ze wat spulletjes kunnen verkopen of wat helpen op het land. De Roma-kinderen zijn lastig. Iedere keer als ik stop komen ze mijn fiets bekijken en betasten en vaststellen hoe vast alles wel zit. Oppassen, waarschuwen de andere Roemenen me. Mijn immer correcte Duitse gids houdt het na een inleiding van twee bladzijden lof over deze 'mensen van vrijheid, mensen van blijheid' bij een laatste zinnetje 'enige voorzichtigheid is geboden.' Uiteindelijk is het een straathond, die er met mijn broodje vandoor gaat. Ik had het naast me op een bank gelegd heb, terwijl ik kaarten bestudeerde.

Calafat, havenstad aan de Donau zou een grote toekomst wachten. Hier wil de Europese Unie een nieuwe brug helpen slaan naar het Bulgaarse Vidin aan de overkant. Daarmee zou het aantal vaste oeververbindingen tussen beide buurlanden verdubbelen, want nu is er maar één brug over de volledige lengte van de Donau, in Giurgiu, 350 kilometer verder Oostwaarts. Met die tweede brug zou na 20 eeuwen het aantal verbindingen uit de Romeinse tijd geëvenaard worden. Toen liet Traianus een eerste brug slaan, waarover hij Dacië ging bezetten en Constantijn de Grote een tweede om de provincie weer aan te hechten. De pijlers steken nog boven de Donau uit, als het waterpeil laag staat. Met die nieuwe brug wil de Europese Unie ervoor zorgen dat het vrachtwagenverkeer niet meer door Servië moet maar helemaal om die parasiet heen kan rijden. In afwachting van de grootste werf van de eeuw en betere tijden is er niets te beleven in Calafat. De stad werd gesticht door de Genuezen als werf op de Donau om hun schepen op te lappen, op te kalefateren. Dat merkwaardige Nederlandse woord zou zijn oorsprong hebben in de stad Calafat. Daarmee heb ik het interessantste al vermeld van mijn eerste Roemeense halte.

Twee andere fietsers, een Nieuw-Zeelander en een Amerikaan, zitten op het terras van een klein hotel. Ik heb geen zin om verder te zoeken en neem er mijn intrek. Een jongen van een jaar of 15 lijkt de zaak te runnen. Als ze willen afrekenen, verdubbelt hij de prijs van de biertjes. De Amerikaan maakt zich behoorlijk boos. Voor alle zekerheid vraag ik nog eens hoeveel de kamer mij gaat kosten, de TV, die er staat, de handdoeken, de douche, de staanplaats voor de fiets, want voor die jonge superkapitalist zijn alle middelen goed om het Westen snel bij te benen. We gaan een hapje eten. Er is welgeteld één klein restaurant in Calafat. De Amerikaan is op weg naar de Zwarte Zee, de Nieuw-Zeelander wou hem volgen, maar hij moet onverwacht terugvliegen naar zijn baas. Hij is bemanningslid op het jacht van een supermiljardair.
Als ik 's avonds terug in het hotelletje aankom, is het biljartzaaltje bevolkt met jonge, trendy kereltjes met oorringen en in sexy mouwloze T-shirts, die me nauwgezet bekijken. Er hangt een hoerig sfeertje.

Veel regen op mijn tweede Roemeense dag. Na drie maanden hitte en droogte een opluchting voor de streek, voor de fietser wat minder leuk. Voordeel is dat ik dan wat sneller fiets tussen twee buien door. Het is zo hard aan het gieten als ik 's avonds in Corabia aankom, dat ik bij het eerste bordje hotel al de remmen dichtgooi en 'afstap'. Het is niet het hotel, dat ik uit een boekje had, maar dat werkje zit diep in mijn druipnatte fietszakken en 'Hotel Imperatorul Trian' ziet er OK uit. Een keer binnen heeft het meer mee van een spookkasteel. Twee vrouwen aan de receptie zitten naar TV te kijken, terwijl ze me totaal ongeïnteresseerd aan een kamer helpen. De grote trap is met twee kleine peertjes verlicht. Op de eerste verdieping is de ene gang met meubels gebarricadeerd. De andere heeft vier kamers, die min of meer bruikbaar zijn. Zo'n kamer kan evengoed als decor dienen voor een film over het leven in de gevangenis. Een hoog plafond, een raam met gat in de ruit, een enkelbed, lavabo met niet aangesloten kraan en wat meubilair uit een ver verleden. Alles ruikt oud en stofferig. In Imperatorul Traian is zeker al 50 jaar niets meer vernieuwd. In een aanbouw kan ik na een half uur wachten een douche nemen. Ik ben de enige gast. Op 100 meter van het hotel is gelukkig een kleine snack-bar. Alleen gebakken lever staat er op het menu, maar het smaakt. Fietsershonger is de beste saus. 's Morgens bekijk ik het hotel, dat ik in de regen en donker niet vanop straat gezien had, nog eens van dichtbij. Het is een prachtig jaren-30 gebouw in Roemeense Art Déco met een toren, een koepel en metalen overkapping. Orthodoxe kerk en openbare drinkwaterput op het Roemeense platteland.Er was ooit een winkelgalerij, alle ramen zijn dichtgemetseld, een bioskoop, de affiches van de laatste vertoning zijn minstens 20 jaar oud en een restaurant, ook dicht natuurlijk. De overnachtingsplaats die ik op het oog had lag eigenlijk 500 meter verder, maar is op geen mijlen na zo authentiek. En de camping, die zal ik maar helemaal vergeten. Hoe zou Lisa dat hier wel aan boord gaan leggen?

De bedoeling was om in Corabia, Turnu of Zimnicea de Donau over te steken met een ferry. Ik heb nog wat over en weer gemaild op het fietsersforum, omdat eentje beweerde dat de ferry's alleen inwoners van Roemenië of Bulgarije overzetten en heb dan een document van de EU gevonden, waarin duidelijk staat dat het internationale grensposten zijn voor iedereen. Maar dat was toch tevergeefse moeite, want de ferry's varen wel iedereen over, maar ze varen gewoon niet uit. In Corabia weten ze niet wanneer de oude veerboot - scheef op het water - zal uitvaren. In Turnu is hij buiten dienst. No funciona (gezonken?). In Zimnicea is de overzet 'occasional'. Er zit niets anders op dan nog 100 kilometer door te rijden tot Giurgiu, waar de enige brug tussen de twee landen over de Donau ligt.

Roemenië wordt iets bedrijviger en de dorpjes minder aftands. De druivenpluk is aan de gang. Ik ga wat foto's nemen en rij weg met twee zakken gekregen druiven. Hier en daar is een likje verf gebruikt, fel rood, groen of blauw. Je kan er alleszins niet naastkijken. De mensen zijn ook iets opener, ze lijken minder te schrikken als er een vreemdeling op de fiets passeert. Kinderen joelen me alvast toe als ik aangereden kom. Net als ik voorbijrijd, roept de oudste of de leider dan iets onverstaanbaars, waarop de ganse groep in onbedaarlijk lachen uitschiet. Volwassenen willen weten waar ik vandaan kom. Druivenpluk op de wijngaarden langs de Donau in de buurt van Giurgiu.Unde? Zo gaat dat de ganse dag door. Intussen heb ik eindelijk door waarom 2 Roemeense Lei steevast als 'twintig', 10 Lei als 'honderd' wordt aangekondigd. Verleden jaar werd de nieuwe Lei ingevoerd en werden 10.000 oude eenheden van de munt er één nieuwe. 10.000 Lei (meestal verkort uitgesproken als 'tien', ook nu nog) werd er één. 'Tweehonderd Lei' vroeg de receptioniste van het vergane Imperatorul Traian, ik kon het nauwelijks geloven (tweeduizend frank), maar ze bleek met 20 nieuwe (tweehonderd frank) al tevreden en toen kon ik het weer niet geloven. Tot ik de kamer zag. En dat was alweer een verrrassing. De regen van gisteren is alweer vergeten, er is wel aardig wat modder over de wegen gestroomd en het wordt een beetje veldrijden. In Giurgiu ga ik op zoek naar de brug over de Donau. Van kilometers ver heb ik de grote Bulgaarse stad Ruse al zien liggen aan de overkant. Je zou verwachten dat de brug mooi tussen de twee centra van de steden ligt, maar dat is natuurlijk niet zo. In Giurgiu is geen enkel bord te vinden met Bulgarije of Ruse op, maar 'Bulgaria' roepen volstaat om in de goeie richting gewuifd te worden. Om over te steken moet ik eerst zigzag door een enorme transitzone, vol Turkse vrachtwagens. Aan de loketten van de brug moet de toljuffrouw haar collega raadplegen welk tarief van toepassing is voor fietsers. Geen idee en ze zwaaien me door zonder betalen. De dubbeldekbrug is een constructie uit 1952, spoorwegbrug met erboven tweevaks voor auto's. In communistische traditie heet ze de Vriendschapsbrug. Alle officiëel bevriende landen uit het Sovjet-blok hadden zo'n vriendschapsverbindingen, Estland en Rusland, Oezbekistan en Afghanistan, terwijl ze mekaar in realiteit helemaal niet konden luchten. Nu davert de smalle tweevaksbrug haast in de Donau van het zware vrachtwagenverkeer. Tot midden de stroom is ze roest en Roemeens, vanaf daar glanzend herschilderd in het donkerblauw en Bulgaars.



Ruse ligt op Donau-kilometer 496. Het Duitse Kelheim, waar ik de Donau voor het eerst aandeed, afficheerde kilometer 2414. Dat is bijna 2000 kilometer en vier hoofdsteden stroomopwaarts. Ik kijk nog eens om naar de grote vloed, die ik veertien dagen lang volgde bij zijn avontuurlijke doortocht door de helft van Europa. Van rijke oevers met chique residenties naar straatarme boerendorpjes, van toeristenader, lieflijk omzoomd met terrasjes tot riool tussen vuile industrie-oevers, van kronkelend lint tusen hoge rotsen tot getemde stroomleverancier in betonnen stuwmeren. Je zou er een beetje aan gehecht geraken, na zoveel dagen.

Ruse is een scherp contrast van netheid en moderniteit met zijn Roemeense paupere overbuur Giurgiu. Er zijn zodanig veel moderne shops en winkels, dat ik een ontstuitbare aanval van Oostblokaankoopkoorts krijg bij het zien van zoveel eten en drinken. Ik sla voorraad in, trek dan in een onwaarschijnlijk modern hotel in, eet daar ook nog de kaart leeg en neem de rest van de avond om snoep achterover te slaan en mijn nieuwe route uit te stippelen op de kaart van Bulgarije. Mijn oorspronkelijke plannen vielen immers in de Donau omwille van die ferry's. Voor de tweede keer al, maar nu is terugkeren naar mijn voorbereide route niet meer mogelijk. Ik zit veel Oostelijker dan gepland. Een ommetje langs de Bulgaarse kust aan de Zwarte Zee lijkt dan wel makkelijk haalbaar.

Op Bulgarije ga ik mijn tanden bijna stukbijten. Met precies 3000 kilometer in de benen begin ik in Ruse aan het lastigste stuk van de reis, zonder dat ik het echt besef. De kaarten die ik heb van Bulgarije zijn niet precies genoeg om er veel reliëf te kunnen van af lezen. Na drie dagen weet ik beter, ik heb nog nooit in een land gefietst dat lastiger lag dan dit. Ik lijk wel over een reusachtig eierkarton te fietsen, altijd maar op en af, geen enkel rivierdal, geen enkel plateau. Wegwijzers in Cyrillisch alfabet in Bulgarije.'s Avonds in Veliki Preslav ben ik helemaal leeggefietst en dan blijkt dat stadje geen enkele logiesmogelijkheid te hebben. Twee oude mannen leggen me in een Slavische mengeling van talen uit dat er zoiets moet zijn als een restaurant 'Ribka', waar je kan logeren, op vier kilometer buiten de stad. Ow, wat moet ik doen, doodmoe, donker intussen en ergens langs een klein wegje een plaatsje vinden - als ik het al correct begrepen heb. Dat is bijna teveel avontuur, maar er zit niets anders op. Onderweg hou ik twee auto's tegen. Ja, Ribka, dat kennen ze, altijd rechtdoor. Het klopt, wat een opluchting. De beloning is groot. Een mooie afspanning, restaurant en hotel, helemaal vernieuwd, met een menu om je vingers van af te likken, prachtige kamers en een barman, die alle trendy gay-attributen van het moment op zich draagt. Rotterdam vindt hij de fijnste stad van de wereld. Ik probeer uit te vissen, wat hij daar wel mag beleefd hebben, maar geraak niet veel verder dan de onovertroffen discotheken in die Nederlandse stad.

Pas 's morgens besef ik waarom er zo'n etablissement godverloren langs dit kleine wegje ligt. Even verderop bevinden zich de ruines van het oude Veliki Preslav, de hoofdstad van het oude Bulgaarse Rijk. Gesticht in 893 werd de stad al vlug de aartsrivaal van Constantinopel, van wie ze nochtans het Christendom overgenomen had. Eind van de 10de eeuw waren de Byzantijnen het voortdurende gestook aan hun Westelijke grens beu en Keizer Basilius II de Bulgarendoder kwam de stad in de as leggen. Pas nu worden de ruïnes blootgelegd. Ik kon geen geschiktere tussenstop treffen op weg naar het Nieuwe Rome. In enkele minuten heb ik de ronde van de muren van het oude centrum gedaan, Veliki ('Groot') Preslav paste waarschijnlijk wel 50 keer in het klassieke Constantinopel.

Erg Bulgaars is dit historische hartland van het Bulgaarse Rijk echter niet meer. Deze streek is in handen van de Turkse minderheid van Bulgarije. In twee bergachtige regio's van Bulgarije wonen zo'n zevenhonderdduizend Turken, afstammelingen van de Ottomaanse bezetter, die hier 500 jaar de plak gezwaaid heeft.Heropgebouwde moskee in de streek van de Turkse minderheid in Bulgarije rond Razgrad. De Islamisering van de Bulgaren had minder succes (of werd na de bevrijding teruggedraaid), Bulgarije telt zo'n 50.000 Bulgaarse Moslims, de Pomaken. Ik wist niet dat ik door Moslimland zou rijden, want op de route die ik oorspronkelijk voorbereid had, kwamen geen Turkse dorpen voor. Hier zit ik er middenin, ik merkte het al aan enkele moskees in (her)opbouw en een zeer on-Slavisch gesprek in een café. 'Salaam Aleikum', kwam iemand het theehuis binnen en ging dan verder in een Turks dialect. Ten tijde van de verplichte bulgarisering van hun familienamen kwamen die Turken al in het nieuws eind van de jaren '80. Bulgarije verloor toen zijn Olympische kampioen-gewichtheffers, dat bleken Turken te zijn, die met open armen in Turkije verwelkomd werden. Sinds de val van het communisme en zeker met de hervormingen in de aanloop van het EU lidmaatschap wordt de Turkse gemeenschap weer zelfzekerder.

De weg naar de Zwarte zee is lang en lastig. Om de 10 kilometer is er een saai dorpje met in het centrum enkele betonnen gebouwen en een leeg plein met de sokkel van een verdwenen standbeeld. De mensen zijn onverschillig als ik passeer. Je ziet ook nog eens een vroegere collectieve hoeve en een vergeelde slogan op een oude fabrieksmuur ter ere van de vriendschap tussen Bulgarije en de Sovjet-Unie. Bulgarije was altijd al de trouwste bondgenoot van de Sovjet-Unie en leverde allerlei hand- en spandiensten, zoals de vorige Paus mocht ondervinden.

De wegen zijn tamelijk verlaten en in redelijke staat, beter alvast dan in Servië en Roemenië, zoals ik kan merken aan mijn voorwieltassen. Tegen de kust wordt het drukker. De internationale immobiliën speculanten duiken op. Midden een grote vlakte verarmde wijngaarden is een eerste verkaveling vakantiehuisjes in opbouw, 'the Vines'. De banale Costa villaatjes worden voor 100.000 Euro door www.bulgarianproperties.com aan de man gebracht. Hun site heeft zelfs een Nederlandse versie. Nu, de druiven van de wijngaarden in de omgeving smaken ook niet erg lekker, het lijken wel rozijnen, dus daar hoeven we niet om te treuren. Ik kan me zo inbeelden hoe die 15 kilometer tot de kuststad Pomorie er over enkele jaren gaat uitzien. Voorlopig is Pomorie nog een rustig badstadje, dat als een speerpunt in de Zwarte Zee steekt en langs een lange dam bereikbaar is. Ik rij even de dijk op voor de symboliek van de Zwarte Zee bereikt te hebben. Er staat een stevige wind landinwaarts en de zee stinkt verschrikkelijk. Die heeft haar naam niet gestolen.

Pomorie ligt op 20 kilometer van Burgas, de populaire goedkope strandvakantiebestemming. Het is er inderdaad populair, maar wel twee keer zo duur als in de rest van Bulgarije. Toeristen vergelijken natuurlijk met de prijs van de pintjes in Londen en Manchester.
Rond Burgas is het druk en op de tweevaksbanen wordt aardig hard gescheurd. Ongevallen zijn hier schering en inslag. Een geruststelling is misschien dat de Bulgaarse verpleegsters thuis zijn uit Lybië sinds verleden maand.
Als ik de weg insla naar Malko Tarnovo wordt het plots weer heel rustig. Dit is nochtans de enige weg naar de tweede grenspost tussen Turkije en Bulgarije, maar niemand lijkt die richting uit te moeten. Het worden nog 90 intens zware kilometers. De grens van 1923 werd natuurlijk op de toppen van het Thracische gebergte gelegd en dat is goed voor de dag met het grootste niveau-verschil. Bijna 1700 meter stijgen vanaf de Zwarte Zee om een top van 650 meter te bereiken. Met de stijgingen van de vorige twee dagen is Bulgarije op zijn eentje goed voor bijna 40 percent van mijn klimmeters over de ganse reis. Langs de kust blijven rijden was geen optie. Turkije en Bulgarije hebben geen grensovergang aan de kust van de Zwarte Zee.

Aan de Bulgaarse kant van de grens sta ik voor een gesloten bareel. De Bulgaarse grenswacht wuift iets van 'die Turken weer'. De wachttijd brengt me al wat in de juiste stemming. De laatste twee kilometer waren al aan beide kanten van de weg van prikkeldraad voorzien. Een laatste Orthodox klooster kan langs een afgeboord weggetje bereikt worden. Dit is nog eens een echte grens. Aan Turkse kant staat een plomp gebouw tussen vele Turkse vlaggen en slogans. Ataturk staat op zijn standbeeld op uitkijk. Binnen het gebouw zonder ramen is een grote hall in luguber blauw verlicht. Er zitten twee politie-agenten. Ze kijken naar mijn pas en gooien hem terug. 'Visum'. Dat is een ander loket, waar ik moet aanbellen. Tien Euro en ik krijg een stempel. De omgeving is erg Midnight Express. De douane-controle gebeurt in een loods ernaast. Een grote toeristenbus staat er op een brug. Het achterstel wordt losgemaakt. De reizigers staan met hun bagage ongelukkig te kijken en te wachten. Ik probeer enkele minuten lang de aandacht van een douane-beambte te trekken om te kunnen doorrijden, maar ze gaan nors door met de demontering van de bus. Als ik de grimmige plaats eindelijk kan verlaten rij ik de honden tegemoet, waar ik het al over had. De resterende kilometers zijn niet veel blijer. Kilometers militair gebied, bemande wachttorens met gewapende soldaten. Heeft niemand de Turken verteld dat het Warschau-pakt geïmplodeerd is? Dat hun buren aan de andere kant van de grens nu in de Europese Unie wonen, die ze zelf zo graag zouden vervoegen? Of gaan ze die Unie militair veroveren? Het militarisme en vlaggenvertoon staat in sterk contrast met de sympathieke ontvangst in het eerste pitta-restaurantje in Dereköy. Een deftige klant met chauffeur komt er zich persoonlijk van gewissen of ik lekker aan het eten ben en een goede reis hebt gehad vanuit Bulgarije. Na Dereköy is het nog dertig kilometer rijden in het halfdonker door een verlaten streek op enkele grote steengroeven na, die het geheel nog wat akeliger maken.

Kırklaleri - geen puntje op de eerste 'i' van deze stad met moeilijk uit te spreken naam - is een oude Ottomaanse stad, verturkst nog voor Constantinopel ingenomen werd. Turks Thracië, voorlaatste dag van de fietsreis, nog 100 km tot Istanboel.De Ottomanen hadden de Byzantijnse hoofdstad immers al meer dan honderd jaar omsingeld vóór ze hem konden innemen. Omwille van Kırklareli werd dit deel van Thracië, dat voornamelijk Grieks en Bulgaars was, bij Turkije gevoegd na de Eerste Wereldoorlog en in 70 jaar tijd verdween het oude Byzantijnse karakter met zijn kloosters en kerken volledig uit dit deel van Thracië. Ik vermoed zelfs dat de immense militaire terreinen, die zowat over de helft van de 250 kilometer tot Istanboel de weg begrenzen gewoon opgericht werden op vroegere christelijke dorpen en landerijen, die na de bevolkingsruil leeg waren komen te staan.

Tot 60 kilometer voor Istanboel blijft het tamelijk rustig, lastig om te rijden, maar eenzaam op de weg. Ik overnacht in een rommelig stadje, Çatalca en bereid me dan voor op de laatste kilometers. Een vriendelijke café-baas 's morgens wil me (gratis) nog volproppen vóór ik de laatste etappe rijd. Hij kan niet geloven dat ik met de fiets in Istanboel zal geraken. Zijn verbazing is niet geheel onterecht. De metropool Istanboel met zijn 12 miljoen inwoners is behalve over onvindbare kleine locale wegen maar over twee verbindingen te bereiken, een autoweg en een oude autoweg, die ze hier nog E5 noemen. Zo heette de autostrade Oostende-Brussel vroeger ook en op school beweerden ze dat die ooit zou doorlopen tot Istanboel.

Die oude E5 kan ik op met de fiets, maar de weg is nog altijd aangelegd als een autoweg met uitritten, die ik natuurlijk met de fiets niet kan dwarsen. Er zit niets anders op dan telkens een eind mee uitrijden, dan proberen over te steken en terug te rijden of gewoon de uitrit helemaal uitrijden en dan via de oprit terug. En intussen rijden ze met 5 auto's naast mekaar op de drievaksweg. Zelfs Rome kan niet tippen aan deze chaos. Zo gaat het dertig, veertig kilometer door, tussen werven van immense nieuwe voorsteden. Het kan mij allemaal niet meer deren, mijn reisdoel 2007 ligt binnen bereik, geen Turk, die me daar nog kan van afhouden! Vanaf de luchthaven is alles wat rustiger en geciviliseerder. Acht september 2007, kilometer 3694, aankomst vóór de Aya Sofia.Tenslotte zie ik in de verte de muren van Theodosius opdagen. Het Oude Keizerlijke Constantinopel, het Tweede, Nieuwe Rome zal over enkele minuten de zoveelste triomfantelijke intrede uit zijn geschiedenis noteren! Ik kleed me vlug om in een bushokje om de Oude Stad met wat meer klasse binnen te kunnen rijden en als ik het smalle straatstenenwegje oprijd naar de Aya Sofia overvalt het me weer, ontroering bij het zien van mijn eindbestemming, deze keer de Glorieuse Kerk van Justinianus, 1500 jaar oud en 24 dagen en 3694 kilometer verwijderd van thuis.


Nog wat fotootjes van deze tocht vind je hier en het overzicht van de etappes hieronder.