Twee vanuit Faro 

2006 & 2007

Door Algarve, Alentejo, Extramadura en Andaloesië

Portugal riep nu niet meteen de beste herinneringen bij me op.

In 1981 kwam ik er voor het eerst, op een lange doorreis-via-omwegen van thuis naar Marokko. De eerste Portugese stad net over de Spaanse grens, Guarda, had alles van een filmdecor uit de jaren '50. Mensen in sjofele kleren zaten op een vormeloos plein op scheve stoelen, gedraaid om de gekruiste armen te laten rusten op de leuning.
Lissabon kwam over als een vuile, chaotische stad. Net ontwaakt uit de Salazar en Caetano-periode, met tienduizenden werklozen uit de pas onafhankelijk geworden kolonies, was het met voorsprong de pauperhoofdstad van Europa. De belangrijkste verkeersas ervan was volledig opengebroken voor de eerste metro-lijn. Terwijl we in die stedelijke 'open bouwput' vastzaten in de file, reed een werfvrachtwagen in achteruit tegen de zijkant van de auto ter hoogte van de koffer. De chauffeur stonk uren in het rond naar alcohol en kon zich natuurlijk alleen bedienen van dat vuile taaltje met veel 'sj'-klanken dat ze daar spreken. Er zat niets anders op dan een tijdje in Lissabon te blijven tot de schade minimaal hersteld was en de Portugese verzekering tenminste daarvoor betaald had. Mijn twee medereizigers Marie-Paule en Griet had ik in Cascais aan het rommelige strand met afgebladderde dijk geparkeerd. Met hun ogen dicht zagen ze het vuil tenminste niet en zelf bracht ik het grootste stuk van mijn tijd door op de Avenida 5 octubre, om er het zaakje met veel moeite af te handelen. Toen ons geduld op was en er toch niets meer te recupereren viel, spoedden we ons als gekken Portugal weer uit, richting Sevilla.

Nooit gedacht dat ik 25 jaar later keer op keer enthoesiast naar Portugal zou terugkomen om er te fietsen en zelfs een omweg zou maken door het zware Oostelijke serra-landschap om Guarda nog eens aan te doen!


Twee rondjes vanuit Faro

Onderdelen van het GIF (Grote Iberische Fietsplan) en volgens de regels, die ik mezelf opgelegd heb voor dat Fietsplan, heb ik twee grote fietstochten van in totaal 1750 kilometer gemaakt vanuit Faro. De eerste in mei 2006 door de Algarve, Alentejo, het Westen van de Spaanse Extramadura, Andaloesië en de cirkel gesloten langs de Costa de la Luz. Die tocht heb ik alleen uitgereden. Een tweede rondje precies een jaar later in mei 2007 in gezelschap van Mikkie en Hansje weer door de Algarve en Alentejo, maar dan richting Lissabon, verder langs de Westkust van Portugal en terug naar Faro langs de Portugese Zuidkust. Het kaartje hieronder zou dat moeten duidelijk maken. In het blauw, route en etappes vanuit Faro in 2006. In het groen, de tocht in 2007



Rondje wijzerzin




Na de routine-klus van de fietsmontage, ben ik helemaal alleen in het verlaten luchthavengebouw van Faro. Alles in de buurt is mee ingedommeld op deze zondagmiddag. Ik twijfel even of ik al contact zou opnemen met Jaime, een oude internetchatvriend uit Faro, maar ik wil nu liever niet meteen van bij de start van deze kilometervretertrip tijd verliezen. Enkele uren later zal dat de juiste keuze geweest blijken te zijn, als ik ongewilde ommetjes begin te rijden. Ik omzeil de klassieke autosnelwegenomsingeling van de luchthaven en fiets na enkele kilometer in de vertrouwde Iberische mix van ietwat protserige moderniteit - kijk, ik ben nu ook rijk - en half verzakte Mediterrane typischerij.

De Algarve uit de toeristische brochures is na 25 kilometer al achter de rug en sta ik aan de voet van de eerste Serra. Ik heb er op een gedetailleerde kaart een shortcut uitgetekend.

Hoewel ik geen uitgesproken fan ben van Michelin - ooit sloten ze hun fabriek in Zuun om hun Franse productie te beschermen, ik ben daar nog steeds kwaad om - heb ik nog nooit kaarten kunnen vinden, die aan de precisie en logica van Michelin kunnen tippen.
Neem nu de mooie Nelles map van de Algarve, die ik bij heb. Eén tweehonderdduizendste, dat is een goede schaal voor een fietstocht. Ik heb er een route op uitgetekend, die mij wat sneller in Mértola zal brengen dan de weg uit het fietsboekje van Oteman. Ik heb maar een half dagje om mijn eerste bestemming te bereiken, dus wat kortere wegjes zijn welkom.
Nelles geeft een mooie dubbele lijn aan (volgens de legende 'gewone weg') vanuit Tareja. Net over het riviertje houdt de weg echter al op. Ik fiets nog een helling op over een zandpaadje en hou halt bij een huis. De vrouw des huizes onderbreekt haar siesta om me met de kaart te helpen. Ze kijkt met verbazing naar de tweedimensionele afbeelding van de streek die ze al 40 jaar bewoont. Vrouwen kunnen geen kaarten lezen, zegt ze om te beletten dat ik dat zou denken, maar een bereidbare weg naar het Noorden van hieruit, neen, daar heeft ze nog nooit van gehoord. Misschien kan ik het paadje langs de rivier proberen. Vijfentwintig kilometer Portugal en ik schud al over wegjes voor ezel of mountainbike. Avontuurlijke omwegen als gevolg van onpreciese kaarten. Hier waad ik door de Ribeira de Alportel.Twee keer door het water waden en ik bereik toch weer een asfaltweg. Na enkele kilometer gaat het asfalt over in verhard, dan wordt het weer zand. Niemand in de buurt, geen enkele bewegwijzering. Ik waag me verder op kompas. Het plaatsje Cabana van de Nelles-kaart kom ik niet eens tegen. Een steile afdaling naar een riviertje wel. Eerste keer ooit dat ik van de fiets moet om een afdaling te doen, maar terzelfdertijd handig sturen, putten ontwijken en in evenwicht blijven met mijn zware tweewieler is hier niet combineerbaar. Zelfde scenario de vallei weer uit. De lastigste kilometers uit mijn jonge fietscarrière, die fiets naar boven duwen. Portugal. Ik wist het. Nog even en mijn aversie van 1981 is terug.
Na twee uur ploeteren kom ik eindelijk een 'inboorling' tegen, die zoals het hoort verwilderd voor zich uit staart als ik enkele namen van de kaart lees. Neen, nog nooit van die plaatsen gehoord. Dan maar weer verder naar Alcaria. Alles heet hier Alcaria. Natuurlijk, bedenk ik in een verlicht moment! Alcaria is het Arabische 'al qarya', dorp, nederzetting. Maar de Arabieren zijn al 800 jaar weg uit de Algarve en niemand wou op deze rotsgronden hun plaats innemen. Aan vier, vijf kilometer per uur gaat het verder. Op nog maar eens een anoniem kruispunt hoor ik het geluid van een tractor. Ik vraag de weg naar Feiteira, een plaats voldoende groot en langs de route van Oteman. De man wijst met overtuiging in de richting, van waaruit ik kom. En dan naar rechts, daar staan enkele huizen. Het klopt. Ik vul mijn watervoorraad aan en trek met nieuwe moed verder. Het is intussen al zeven uur. Mértola zal voor morgen zijn.

En dan eindelijk terug de gewone weg. Cachopo is het eerste plaatsje. Ik ben niet eens halfweg geraakt. Ik parkeer mijn fiets tegen de 'Retiro dos Caçadores'. Een aardige Portugees dringt wat aan bij de café-bazin om me een kamer te geven. Dat was niet voorzien. Iedereen in het restaurant zit slakjes te eten en terzelfdertijd naar Benfica-Setubal te kijken. Er is ook een heel lekker stoofpotje met kikkererwten. Morgen ga ik me aan de route van Oteman houden, mijn Portugese kaarten vertrouw ik niet meer. 's Avonds laat is er wat ambiance vóór het café - morgen is 1 mei - en 's morgens zijn de bejaarde bazen alweer in de weer voor mijn ontbijt. Twintig Euro, als ik afreken.

In Spanje was er verleden jaar al niets te merken van één mei. In Portugal ook niet. Iedereen is hier socialist, dus hoef je het niet te laten zien aan elkaar. Pas 8 uur en ik jaag de kilometers al door de teller. Even een tandje bijsteken. Het is zacht, de wegen zijn helemaal verlaten. Mooie Moorse boog in een straatje van de oude burchtstad Mértola.Nog vóór de middag fiets ik door het hoogst bezienswaardige Mértola, dat ik bezoek zonder van de fiets te stappen. De burcht en oude kern van Mértola liggen hoog op een rots in een bocht van de rio Guadiana. Die Middeleeuwse stichters van steden wisten hun locaties toch vaak prachtig te kiezen.
Het blijft rustig fietsen, soms wat klimmen. Ik peddel stevig door om al een stuk van de achterstand van gisteren goed te maken. In Mourão klok ik af op 174 kilometer, dat is de tweede langste dagtocht ooit. De hoogtemeter geeft weer een 1500 meter klimmen aan, ongeveer evenveel als gisteren, maar dat hoogteverschil moest ik toen wel op 75 kilometer goedmaken. Niet alle overnachtingsmogelijkheden in Portugal vind je al op internet. Dat heb ik al een paar keer gemerkt. Hier in Mourão wijst men me de weg naar de Solar de São Bento. Ik ben er de enige gast. Uitgebreid de gereden kilometers compenseren onder de douche en aan tafel, dat is zowat het enige waar een lange-afstandsfietser naar verlangt, weet ik intussen wel. Omdat ik morgen een uur verlies met het tijdsverschil tussen Portugal en Spanje, is het wat negociëren met de hotelbazin om vroeg te kunnen ontbijten.

's Morgens komt ze wat bij me zitten aan het ontbijt. Ze wil weten of ik dan geen geld genoeg heb om met auto of bus rond te reizen. Het gesprek gaat veel vlotter dan met de andere Portugezen tot nu toe. Komt omdat deze Ivana Oekraïense is en aan halve zinsconstructies genoeg heeft om er de rest bij te verzinnen. We gaan verder in een mengeling van Oekraïens Russisch en verportugeest Spaans. Ze zegt dat ze het na 5 jaar wel bekeken heeft in deze saaie streek, bloedheet in de zomer en zo ver van haar geliefde Oekraïne. Ik vertel dat ik deze zomer (2006)door de Baltische Staten naar Sint-Petersburg wil. De oude Sovjet-Unie, dat was nog eens wat. Ik zeg haar dat de Oekraïne nu wereldbekend is dank zij het Songfestival en dat België deze keer gaat winnen. Ivana is blij met dit verhaal over haar geboorteland en ik krijg nog een extra broodje voor de komende inspanning en rij het dorpje uit.

Ik heb nog een oude kaart van Portugal mee van vóór de afdamming van de Guadiana. Het overstromingsgebied heeft de wegenis rond Mourão volledig overhoop gehaald. Op de oude kaart kan je het stadje nog langs alle kanten uit. Nu heeft het stuwmeer Mourão bijna helemaal omsingeld en je moet in een grote boog naar Monsaraz. De satelliet-foto's van Google Earth zijn interessant: de foto met de strook waarin Monsaraz ligt dateert nog van vóór de sluiting van de dam. Onmiddellijk rechts ervan is een recenter satellietbeeld dat Mourão toont met de rivier die nu gezwollen is tot een meer en de oude wegen die recht in dat stuwmeer verdrinken. Enkele dorpjes, die intussen verdwenen onder de waterspiegel, staan nog langs de vroegere smalle bedding op de oude Google foto.

Monsaraz ligt hoog en eenzaam op zijn heuvel de volledige vlakte van de Guadiana te overschouwen.Eerst Monsaraz, pareltje hoog boven het Guadiana stuwmeer. Boven is er een zeer mooi uitzicht over de vlakte van de Guadiana. Twee thuisverpleegsters zingen 'happy birthday' voor hun patient. Ik bedenk dat ik eigenlijk alleen nog maar senioren en oude mensen gezien heb op deze reis. Behalve dan dat ene knappe gastje vanmorgen in Mourão, met oorringetje en piekhaar, die net toen ik passeerde strategisch zijn T-shirt moest optillen om over zijn platte, getrainde buik te kunnen wrijven. Gay-leven in een uithoek van een verlaten streek.. Voor de rest rustige, trage mensen, stil en introvert. Ook niet zo fervent katholiek als de Spanjaarden, lijkt me. Ik zie weinig kapelletjes, helemaal geen 'cruces de Mayo' en de kerktorens domineren het landschap niet. De streek is nochtans niet arm, de huizen zien er beter uit dan in Galicië. Ik vermoed dat er nogal wat geld binnenstroomt uit Frankrijk en Luxemburg. Het enige café op het plein van Cabeça de Carneiro heet dan ook 'O Emigrante'.
De Alentejo is prachtig, nog groen van een goed regenseizoen deze winter met bloemen en geuren om poëtisch van te worden. Ganse velden blauw (slangenkruid volgens de gids), geel (ganzebloemen volgens hetzelfde boekje) of rood (klaprozen, die ken ik). De geur is die van bloeiende appelsienenbomen, een ongelooflijk fijn parfum. Ik moet altijd denken aan Algerije, als ik het waarneem. Ik rook het er voor de eerste keer van mijn leven toen ik eens dringend mijn auto aan de kant van de weg moest parkeren voor een 'sanitaire stop' en daar in de haag van een plantage verrast werd door de geur van de sinaasappelbloesems.

Elvas is de laatste stad vóór de Spaanse grens. Aan de Oostkant laat de stad zijn tanden zien, een enorme burcht met van die hoekige verdedigingswallen en stadsmuren die voor geen kleintje vervaard zijn. Het is duidelijk dat het vertrouwen in de Spaanse buren niet sterk was. Als ik Elvas verlaat langs de oude N4, besef ik dat ik niet nagekeken heb of de nieuwe autoweg niet op de oude wegbedding ligt en er wel degelijk naast. Het is spannend. Gelukkig is de oude weg nog intact, maar geen enkele aanduiding verwijst er naar en ik ben dan ook helemaal alleen over die laatste 10 kilometer, rij voorbij de vroegere, verlaten grensposten en sluip Spanje als het ware langs de achterdeur binnen. Niemand komt nog voorbij de grote stenen 'finca'-poort met het schild van Spanje uit Franco-tijd. Misschien wordt het wel de redding voor deze curiositeit.

Twee kilometer verderop slaat het Spaanse Badajoz al genadeloos toe. Nieuwe brede wegen, oversized ronde punten, immens grote reklameborden, industrieparken, lawaai en .. Spanjaarden. Wat een contrast, plots lopen er overal jonge mensen rond. Heel trendy gekleed, haar gebeeldhouwd, frenetiek gehaast. Het straatbeeld is volledig anders dan een half uurtje geleden. Geen enkele verwijzing naar Portugal hier, dit is een ander land. Het heeft iets van het contrast vroeger aan beide kanten van de Berlijnse muur.

Ik heb nog een flink stuk te fietsen als ik vandaag Barcarrota wil halen en terug op schema zitten. 'Extrema-dura' heet deze streek, maar zo 'vreselijk lastig' is ze helemaal niet. Met dank aan een of ander Europees fonds, is er een nieuw glad asfalten lint van Badajoz over Valverde tot Barcarrota . In dat stadje van één straat, check ik in hotel Nautilus in, gloednieuw, enigszins smakeloos en wat overdone ingericht. Norse baas. Ik krijg de kamerdeur 104 niet open en tegen zijn zin komt hij me helpen. Hij krijgt het ook niet gedaan en ik krijg kamer 105. Er is geen warm water en dan zie ik hem denken dat hij het niet ingeschaeled heeft. Tegen het avondeten - pas om half tien natuurlijk - is hij wat vriendelijker en ik krijg porties op maat van mijn fietstocht. De Spaanse TV in het restaurant geeft een lang en weinig appetijtelijk overzicht van alle ongevallen van het week-end, waarbij een record van 58 doden gevallen zijn. En morgen gaat het hard regenen.

Omdat ik fiets zonder route-boekje noch kaarten met hoogtelijnen, heb ik niet echt door 's morgens dat ik een heel zware dag tegemoet ga. Ik kijk eerder naar de lucht, die de ganse dag 'hoogzwanger van regenwolken' blijft. Uiteindelijk valt er geen druppel uit en was het de lastige Sierra de Aracena, de natuurlijke omheining van bergen tussen Extremadura en Andaloesië die voor een spectaculaire dag gaat zorgen met een hoogteverschil van meer dan 2000 meter. De kopermijnen van Rio Tinto kleuren de volledige streek en zijn waterlopen in tinten van rood en geel.Ik ben dan ook aardig leeggefietst als ik Minas de Rio Tinto bereik. De Romeinen groeven hier al naar koper. Engelsen kwamen honderd jaar geleden de mijnactiviteiten heropenen. De activiteit bloedde dood in de jaren '70 en nu opent de hoge koperprijs weer nieuwe perspectieven. Het landschap rond Rio Tinto is één grote open mijngroeve. Overal liggen terrils van vermalen mijnerts in alle kleurschakeringen van rood en geel. De bedding en de rotsblokken langs de rivier Odiel zijn goudgeel van het koperstof. De vormeloze stad Minas de Rio Tinto heeft nog enkele op zichzelf gekeerde wijken met Engelse huisjes in 'Logis Floréal'-stijl. Het hotelletje naast het mijnmuseum in Rio Tinto zit vol en dus zit er niets anders op dan nog verder fietsen tot Nerva . Ik neem er mijn intrek in Vasquez Diaz. De baas wil per sé Frans met mijn spreken. Ik begrijp nauwelijks wat hij zegt, knik en glimlach van vermoeidheid. Als zelfbenoemde kenner van wat Fransen willen, stelt hij zelf het menu samen van wat ik vanavond wil eten.

Vandaag fiets ik richting Sevilla om daar de link te maken met mijn eerste fietstocht in Andaloesië, Málaga-Córdoba-Sevilla-Jerez van verleden jaar. Ik wil het Iberische schiereiland helemaal coveren met fietscirkels, die mekaar raken, 26 zouden het er moeten worden. Mijn Grote Iberische Fietsplan. Dit is ('nog maar' of 'toch al' - naar keuze) de derde fietslus. En in Sevilla heb ik nog iets op mijn lijstje staan, waar ik bij mijn vorige bezoeken niet toe gekomen ben : Italica!

Italica is de oudste Romeinse stad van Spanje, in 206 vóór Christus gesticht voor oudstrijders van het Romeinse leger door niemand minder dan onze Scipio Africanus, nadat hij Hannibal er in Illipa van langs gegeven had. In Italica werden twee van de grootste Romeinse keizers geboren, Afgietsel van een knap beeld van Keizer Traianus in de Urbs Nova van het Romeinse Italica.Trajanus en mijn favoriete Hadrianus. Twee maand geleden stond ik nog bij het bescheiden tempeltje in Loeksor, dat Hadrianus er als eerbetoon liet bouwen naast de kolossen van Ramses II. Overland moet Loeksor ongeveer 10.000 kilometer van zijn geboortestad Italica afgelegen zijn, van een kilometervreter gesproken! Hadrianus liet zijn thuishaven langs de Baetis, zoals de Guadalquivir toen heette, ook niet onbetuigd en bouwde er de urbs nova, een volledig nieuw stadsdeel en een amfitheater dat het derde grootste werd van het Romeinse Rijk. Die stadsuitbreiding en het theater zijn nu gedeeltelijk opgegraven. Die oudere, eerste stichting van Scipio ligt nog diep onder de huidige stad Santiponce, die zich zo kan uitroepen tot oudste stad van Spanje. Er zijn maar enkele bezoekers op de uitgestrekte site. Gisteren heeft het hier fel geregend. Alles is fris en de mozaïeken in de enorme huizen schitteren in hun volle kleuren. De urbs nova was duidelijk de betere wijk van de Romeinse stad. De straten hebben riolering, ze functioneert nog. Loden pijpen zorgden voor de waterbedeling. Het huidige kerkhof van Santiponce ligt vlak in de site. Toen het ergens in de 19de eeuw werd aangelegd was men zich niet bewust van de onontdekte Romeinse stad. Grafdelvers moeten er geregeld op vondsten gestoten zijn. Op een heuveltje over de stad staat een afgietsel van een groot, mooi beeld van Trajanus, bloot, glad, gespierd en gesculpteerd als in moderne fitness-boekjes. Ik vraag me af wat oude Romeinen daarmee associëerden en of er toen een gelijkaardige cultus van het lichaam in zwang was. Het lijkt er alleszins op.

Voor het centrum van Sevilla heb ik geen tijd deze keer en rijden in deze miljoenenstad is geen sinecure. Ik was anders van plan van op zoek te gaan naar de H. Isidoor van Sevilla, die de Paus recent geïnstalleerd heeft als patroon van de informatici. Volgens de Pontificale Raad voor Communicatie is hij de Heilige die aan zijn theologisch werk een structuur gaf, die veel weg heeft van een moderne databank. Sanctus Gigabytus, die wou ik wel eens van dichtbij gaan bekijken.

Ik rijd verder zuidwaarts op de rechteroever van de Guadalquivir in een niet-aflatende dichte stroom verkeer over ontelbare ronde punten en stadsuitbreidingsgebieden in aanbouw. Luc Oteman raadt een track aan door het natuurgebied van de Doñana. Na 500 meter heb ik al begrepen dat hij dit onmogelijk met een zwaarbeladen fiets kan uitgeprobeerd hebben. Dit oude wegje, de Via Pecuaria, is een koeienspoor in een duinengebied. Het bestaat uit fietsonvriendelijk geribbeld zand of tergend diepe putten. Ik heb de keuze om dit 8 kilometer vol te houden of meer dan 25 kilometer om te rijden. Dan maar doorrijden. Na 8 'onvergetelijke' kilometers passeer ik langs een kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Eeuwige Bijstand aan een doorwaadbare plek in de rivier Guadiamar. Daarmee is het stof ook weer weggewassen. Nu rest me nog een lang recht stuk naar El Rocío. De weg is afgeboord met radicaal omheinde fruitboerderijen. Aardbeienserres zover het oog reikt. Langs de weg stappen vrouwen in kleine groepjes met boodschappen in plastick zakjes Het zijn de fruitpluksters, ze zien er erg Tatiana en Olga uit, vers ingevoerd uit Oost-Europa. Niemand zal hen tijdens het werken kunnen storen, die plantages zijn versterkte burchten.

El Rocío is één van de voornaamste bedevaartsoorden van Spanje, het grootste van Andaloesië alleszins. El Rocío is een zeer bizarre stad, met grote open ruimten. Er zijn geen verharde straten of stoepen. Alles staat gewoon in het zand, een decor uit de Far West of de goudstadjes in West-Australië. Religieuse confrerieën van uren in het rond hebben een kerk of kapel in El Rocío. In het Pinksterweek-end komen ze allemaal samen met paarden en processies voor de grote romería en verandert de ganse stad in een gigantische Spaanse heksenketel. Ik duw mijn fiets in het halfdonker door het zand tot een klein-hotelletje-met-grote-prijs. Ontbijt inbegrepen, maar pas vanaf 9 uur, 'zo zijn wij'.

Een saaie, lange rit brengt me van El Rocío over Matalascañas naar Huelva. Huelva rijd ik binnen over de autowegbrug van de rivierdelta, een klassiek scenario intussen. Op het havenhoofd staat een enorm, afzichtelijk beeld van Christoffel Columbus, die hier een laatste keer tankte voor hij de oversteek waagde. Tussen Huelva en de Portugese grens is het weer wat lastiger rijden, maar de streek is mooier. Ayamonte is de grensstad op de Oostelijke oever van de grensrivier Guadiana, die hier wel één kilometer breed is. Het zit vol dagjestoeristjes, die een uitstapje Spanje doen vanuit de Algarve. Ik rijd naar de ferry, die juist gaat uitvaren en nog even wacht om mij aan boord te laten rijden. Sinds de opening van de vaste oeververbinding met de nieuwe autostrade is de ferry folkloristisch geworden en bedoeld voor tweewielers. In Vilareal, op de Portugese oever is de sfeer en het uitzicht van de stad weer totaal anders. Vilareal is een mooie stad, nieuw opgericht na die fameuse aardbeving van Allerheiligen 1755, die half Portugal verwoestte. Ik volg de kustweg tot Tavira , een rustig stadje met enkele plekjes voor in de reisgidsen. Langs de weg merk ik hoe de huisjes met typische gedraaide schoorsteen overal plaats maken voor moderne, vormeloze nieuwbouw. Over enkele decennia zien alle kusten langs de Middellandse Zee er eender uit.

Ik heb wat tijd en wandel een rondje in Tavira. Er is weinig te zien. Nog een kleine vijftig kilometer en mijn fietsreis zit erop. Faro bezoek ik vanop de fiets. In de buurt van de oude citadel zoek ik een rustig plekje om me wat om te kleden en mijn fietsoutfit te wisselen voor kleren voor de terugreis straks. Een jonge Portugees heeft mijn doen anders geinterpreteerd en net als ik mijn fietsbroek wil ruilen voor een jeans komt hij op me af met de bedoeling om, ik zal maar zeggen, me wat te helpen. Mario heet hij en ook aan sigaretten kan ik hem niet helpen. Ik heb wel afspraak met een andere gay hier.

Jaime is afhandelingsagent op de luchthaven van Faro. Ik ken hem al een tijdje vanop msn, hij nam ooit contact als 'oceansurf'. Hij zei dat hij in relatie was (ben ik niet meer zo zeker van sinds ik hem gezien heb) en wil me eventueel wel een slaapplaats geven. Maar omdat ik verkoos van Faro luchthaven direct te vertrekken naar het Noorden, heb ik pas op het einde van mijn fietstocht terug kans om met Jaime af te spreken. We spreken af in de oude stad, waar ik een broodje zit te eten als Jaime eraan komt, trendy gekleed, flitse jongen. Geboren en opgegroeid in Mozambiek en dan in de jaren '70 terug naar het onbekende thuisland Portugal en tenslotte vanuit Porto overgewaaid naar Faro. Werkt voor een minimumloontje op de luchthaven, helemaal niet als stationmanager van Virgin, zoals hij voorhield op internet. We kletsen een uurtje, hij klaagt over zijn werk en over Faro. Kon hij dit gat maar verlaten voor iets anders. Ik zeg hem dat ik Spanje anders wel een stuk dynamischer vind dan dit trage Portugal. Daar is hij het mee eens, maar die drukte van Sevilla wil hij nu ook niet echt. 'Ongelukkig zijn hoort er nu eenmaal bij', zegt hij. Juist, denk ik, dat moet die fameuse 'saudade' zijn, de Portugese melancholie.

Enkele prentjes van het mooie landschap en de stadjes op deze tocht heb ik hier opgeladen.



Rondje tegenwijzerzin, met Hans en Mikkie






Precies een jaar later. Vierde fietslus op het Iberisch schiereiland, nog zo'n 22 van die rondjes te gaan vóór ik naar een andere bestemming moet uitkijken, dus dat zit nog voor een tijdje goed. Eerste keer ook dat ik hier een lusje in gezelschap fiets. Ik stel hen even voor: Michael en Hans. Michael is de vriend met wie ik twee maand geleden een weekje in Marokko toerde en Hans is een van zijn beste vrienden. Sportman met hoofdletter, mede-oprichter van de een groep running-freaks-met-eigen-T-shirt, gedreven mountainbiker en race-fietser, die nu het lange-afstandsfietsen aan zijn palmares wil toevoegen. Naast al die kwaliteiten is Hans ook nog West-Vlaming en dat is in het fietsmilieu synoniem voor 'nooit afgeven'. Hans en Michael drukken zich nochtans heel bescheiden uit als ze het hebben over hun fietscapaciteiten. Een week lang hoor ik 'niet in form', 'zware benen', 'geen kracht vandaag', 'stikkapot'. Het is allemaal niet waar, maar ik doe alsof ik het geloof.

De avond vóór we vertrekken hebben Hans en Michael mijn gepatenteerde fietsinpakmethode met karton, noppenplastiek, vershoudfolie, electriciteitsdraad en duck-tape toegepast op hun mountainbikes. De eeuwige Joseph Cigar, nog een ancien van C10, het acroniem van de dienst bij Sabena die de vliegtuigconfiguratie verzorgde, heeft ervoor gezorgd dat de drie fietsen op hetzelfde vliegtuig kunnen. Aan de check-in doen ze toch nog wat lastig. Agenten aan de balie hebben sinds enkele jaren een nieuwe missie. De tijd van de check-in agent met engelengeduld, beminnelijke glimlach, gepoetste schoenen (?!) volgens de instructies van kampoverste Delacroix is allang achter de rug. Nu zitten ze te zoeken hoe ze de reiziger aan de check-in nog een maximaal aantal Euro's afhandig kunnen maken, door alles te wegen en te meten. In enkele jaren tijd is de fiets van gratis naar 30 Euro enkele reis opgetrokken en deze hier wil hem zelfs wegen en als overgewicht aanrekenen bovenop de reeds betaalde toeslag. En zo wordt er tegenwoordig over de in-checkbalie over en weer geboden en gebedeld. Leuk, het geeft de mensen al wat training voor de soeks in hun vakantiebestemming.

Klassiek montage-ritueel bij bagage-aflevering in de luchthaven van aankomst, hier Faro. Neemt ongeveer één uur in beslag.In Faro monteren we onze fietsen, Hans en Michael verbergen hun inpakmateriaal achter een electriciteitslokaal net buiten de luchthaven en we beginnen aan onze ronde van Zuid-Portugal. De eerste halte, drie kilometer verder, is de eerste tea-room aan de afslag van de grote ringweg in Patacão. Hier ben ik verleden jaar ook begonnen, bij de wijzerzintocht, die hierboven beschreven is.
Over Loulé gaat het dan de Serra do Caldeirão in. Het is zo'n twintig graden, half bewolkt, ideaal fietsweer, gelukkig hebben we de tropische temperaturen van Brussel thuis gelaten. Portugal heeft ook een 'goede winter' achter de rug met veel regen, alles is groen, blaadjes aan de planten blinken alsof ze van plastick zijn, wilde bloemen overal. Michael en Hans houden evenwel de blik op het asfalt en proberen hun beentjes uit. Rond 7 uur rijden we Cachopo binnen en lossen het anker in de Retiro dos Caçadores. De baas en bazin herkennen me en het wordt een hartelijke ontvangst. Als ik mijn GSM opzet, ontvang ik Lulu's bericht dat Eddy, de man van ons aller Marie-Paule overleden is en de eerste avond is al zo leuk niet meer.

Onze nacht in de Retiro dos Caçadores verloopt nogal onrustig. De honden van het dorp blaffen aan een stuk door ('bassen' zegt Hans, leuk, ik was het West-Vlaamse woordje vergeten), Michael heeft dan weer geen plaats genoeg om te woelen, krijgt midden de nacht de kamerdeur niet open en gaat zich tenslotte in de andere kamer op het bed leggen. Toch vliegen we er de volgende morgen gezwind in voor onze lange tocht van 180 kilometer. In Mértola eten we een broodje in hetzelfde zaakje, waar ik verleden jaar mijn eerste stop hield. Hans en Michael op een rustig wegje tussen Beja en Évora.Toen leek ik vanaf Cachopo tot hier alleen maar afdalingen gehad te hebben. Hans blijft ernaar vragen. Maar de kopwind uit het Noorden verstoort het feestje. De bossen en naaldbomen van de Algarve hebben intussen plaats gemaakt voor kurkeiken. We zullen vele honderden kilometers door de bossen van kurkeiken rijden, maar niet eentje heb ik ooit zien van zijn schors ontdaan zien worden. Op weg naar Évora rijdt ons één truck voorbij geladen met kurkeikschors. Dat is het enige teken van kurkactiviteit waargenomen.

Na Beja rijden Hans en Michael me los. Dit zal nu een vast schema worden gedurende de reis. Ze fietsen jonger, lichter en meer onberekend. In Alvito vind ik ze even terug. Nog 45 kilometer tot Évora langs een lange, kaarsrechte eenzame baan. Het wordt al donker als ik de stad nader. Michael en Hans tref ik op een pleintje in de oude binnenstad, waar ze zich in het zicht van iedereen omgekleed hebben en alvast al een vóórmaaltijd genomen hebben. Samen gaan we op zoek naar het pension Policarpo dat ik gereserveerd heb. We fietsen een tijdje kriskras door Évora, want iedereen, die we om aanwijzigen vragen, spreekt zich tegen. Enig voordeel is dat we meteen ook de stad bezocht hebben, een topper van het Portugees toerisme. Terwijl we rond de kathedraal flitsen, bemerk ik onder andere de verlichte zuilen van een indrukwekkende Romeinse tempelruïne. Maar goed, 186 km en 12 uur na Cachopo wacht ons dé langeafstandsfietsersbeloning: een douche en eten.
In afwachting van de douche lig ik als een farao-mummie wat te bekomen van de 186 km tussen Cachopo en Évora. Pension Policarpo is een heel oud gebouw, alle kamers zijn verschillend, de onze heeft iets mee van een oude kloosterzaal. Over de receptie hangt een gotisch bogengewelf en als we de trappen afdalen naar de kelder, kunnen we weer naar buiten in een lager gelegen deel van de stad.
Na de douches en de uitwisselingen van ervaringen 'ik kon niet meer', 'shit, man', 'helemaal dood', 'er kwam geen einde aan' - zie ook eerste paragraaf voor meer van die zinnetjes -, schakelen we over op ons favoriete onderwerp, eten. Het restaurantje waar ik Hans en Michael vond blijkt slechts enkele honderden meter van het pension te liggen. Dat heb je met van die ronde steden als Évora. Aan tafel wordt nog zonder veel overtuiging gesuggereerd om een stapje in de wereld te zetten, maar niemand valt bij en de vraagsteller vindt het zelf ook geen goed idee. Dat zal Hans geweest zijn, want café-bezoek is een favoriet tijdverdrijf van hem en hier in Portugal zindert het wat na ondanks de onaangepaste fietscontext. Hij blijft ook speuren naar vrouwelijk schoon en voor mij naar mooie jongens - heel attent. Maar in Portugal is dat een beetje vergeefse moeite. We slapen goed in de Policarpo. Na zo'n rit is er niet veel nodig om diep te slapen. 's Morgens is er een banaal ontbijtje in een heel mooi kader, een zaaltje van het vroegere paleis met een terras.

Évora en zijn monumenten laten we over aan de toeristen en we muizen eruit via de ringweg rond de oude muren. Glooiend landschap met een tweede ontbijt in Montemor. Hans slaat al een eerste tostado in. Net na Montemor menen twee locale wat doorzakte wielertoeristen op een race-fiets ons groepje achter zich te laten, maar dat is zonder de reactie van Michael gerekend, die hen in een demarrage weer bijbeent met Hans in zijn wiel en samen zie ik hen aan de einder verdwijnen. Pas 30 kilometer later vind ik ze terug. Ze zitten te eten. En zo gaat het door voor de rest van de dag tot we de Taag oversteken. Een saaie rit, maar snel. Net over de oude, krakende ijzeren brug over de Taag hebben we afgesproken. In Michaels termen, die ik nog interpreteer zoals ik ze lees heet dat: 'Eerste café na brug links. Café o garfo'.
Ik rij Vila Franca de Xira door en scan de volledige linkerkant van de drukke hoofdstraat tot aan de andere kant van het stadje. Het regent zachtjes intussen. Geen fietsen, geen Michael noch Hans. Ik lees het SMS-je opnieuw en besluit de rit nog eens over te doen. Eerst een omweg om terug aan de brug te geraken. Net als ik opnieuw wil beginnen zoeken, stormen de twee uit het eerste café na de brug .. rechts. We gaan een paar gebakjes eten met warme chocolade.

Het is wat koud aan het worden. Nog dertig kilometer tot Lissabon . Terug op de fiets begint het harder te regenen. Ik ben te laat om mijn regencape nog boven te halen, maar het fietsvestje is ook tamelijk waterdicht. Hans heeft een lichte Kway, Michael rijdt in T-shirt. De regen wordt driester. We rijden op een tamelijk drukke invalsweg, langs vuile of verlaten fabrieken, werven, autowegopritten en spoorwegen, een decor voor een zwart-wit film.
Wanneer we de grens van Lissabon bereiken zegt Hans, volledig doorregend, met zijn lange lokken tegen het hoofd geplakt: Michael is volledig doorregend. Edoch, geen tijd voor mededogen, we rijden door, het binnenkomen van Lissabon is nog bemoeilijkt met wegenwerken en nieuwe ronde punten en ik moet op kompas rijden om de oever van de Taag terug te vinden. Een lange viervaksbaan, loodsen aan de rechterkant, de twee kilometer brede Taag aan de linkerkant, de weg in een waterbassin omgetoverd en dan nog een stevige wind, die de regen tegen ons gezicht pletst. Maar omrijden via deze weg is de enige optie, ik kan geen plan van de stad openleggen in de hevige regen om een kortere weg te vinden en alleen als we de Taag volgen zijn we zeker van het centrum te vinden.
Hans blijft de toestand van Michael nauw opvolgen en me ervan op de hoogte houden. 'Hij heeft het heel koud'. Een kilometer verder: 'hij dreigt onderkoeld te geraken'. Nog: 'we moeten iets doen'. Tenslotte: 'hij gaat flauwvallen'. Ik zie geen enkel alternatief dan doorrijden, er is zelfs geen bushokje om te schuilen. Net op dat kritieke moment bereiken we het oude centrum, rijden van de lei af, over de natte straatstenen, de tramsporen, recht naar het straatje met het hotel. Ik hoop dat ik het kan vinden op gevoel. Twee Vlamingen wijzen ons het gebouw in de steigers, we gooien de fietsen tegen de gevel en stormen binnen.
Michael kan niet praten, hij ziet eruit alsof we hem net uit de Taag gevist hebben, klappertandt en rilt. De jongens aan de receptie doen wat moeilijk, mijn reservatie heb ik niet bevestigd met kredietkaartnummer. Ik zeg hun: no bullshito, por favor, es una emergençia. We rollen Michael in handdoeken, halen de fietsen binnen en zoeken soppend in onze schoenen de weg naar de kamer. Michael heeft nog steeds niets gezegd. Misschien is er toch wat schade aan. De kamer verandert in een oogwenk in een vochtige kelder met overal natte kleren. Een warme douche haalt Michael uit zijn onderkoeling, Hans volgt en ze beginnen over eten. Ik ben opgelucht. Een kwartier later zitten we al aan tafel. Zo'n rit verdient een beloning natuurlijk. Hans en Michael eten twee warme maaltijden, een bord pasta en dan nog een biefstuk met spiegelei. En nog een dessertje. Nadien wil Hans nog een glaasje gaan drinken in het Lissabonse nachtleven, maar Michael en ik geven verstek. Hans gaat dan maar alleen op stap, wandelt twintig minuten zonder iets interessant te treffen, vindt dan zijn weg naar het hotel bijna niet meer terug en dat is het voor Lissabon.

De volgende morgen rijden we naar de ferry en varen over de Taagdelta naar Barreiro. Een korte, vlakke rit naar Setubal en de maagjes knorren alwéér. Michael zégt trouwens nooit dat hij honger heeft, hij slaat alleen enkele keren betekenisvol met zijn platte hand op zijn buik. Aan de klank zouden we dan moeten horen hoe ver het staat met zijn spijsvertering en hoe hongerig hij is. Deze keer klinkt het weer heel hol, want er past al een volle maaltijd in en een appel op suiker als dessert. In de haven van Setubal schepen we dan in op de ferry over de Sado-rivierdelta. Ik moet nog extra denken aan Marie-Paule, die eergisteren haar man Eddy verloor. Deze zelfde ferry hebben zij en ik op onze Portugaldoortocht in 1981 (waar ik even iets over vertel in de inleiding) genomen. Ik heb er nog een foto van.

Op de Troia-landtong aan de overkant ligt de lange, rechte, eenzame weg door het duinengebied. Michael en Hans versnellen de tred en verdwijnen aan de horizon. In Comporta valt de eerste regen, ik trek mijn nieuwe regencape aan met gesloten kap voor het hoofd. Aan de binnenkant zit een waterdichte buidel en twee riemen voor de handen. In Melides vind ik de twee terug, nog maar eens goed doorweekt, Michael nog steeds in T-shirt. Ze zijn een sterke lokale likeur aan het uitproberen, die smaakt naar honing. Een Franse lange-afstandsfietser komt ongevraagd zijn verhaal doen en ik stap alvast op om de laatste 20 kilometer tot Santiago do Caçem er door te malen en er een overnachtingsplaats te vinden. Na Melides gaat de zandvlakte over in de Serra de Grândola, een zeer groene, dichtbegroeide streek, het heeft iets tropisch, lush. Niet dat ik veel tijd heb om er naar te kijken. Ik trap stevig door, want ik heb geen zin om me nog te laten bijbenen door Hans en Michael en ik weet zeker dat ze met vereende krachten de achtervolging hebben ingezet. De laatste twee kilometer zijn nog fameus taai. Santiago is een oude burchtstad op een heuvel. Ik vlieg het centrum in. Nu is het een kwestie van heel vlug iets te vinden. Gelukkig ligt al in de tweede straat een net pensionnetje. Ik boek er een kamer en sta dan 'achteloos fluitend' op mijn reisgenoten te wachten. Nauwelijks twee minuten later komen ze al aangevlogen, toch wat leeggereden van die laatste klim.
's Nachts zal Hans de sportrekening betalen voor de likeurtjes in Melides (vier glaasjes, volgens Michael) en de wijn in Santiago. Hij krijgt hartkloppingen, pijn in de schouders en begint schrik te krijgen dat hij gaat bezwijken terwijl wij diep liggen te slapen. Zal hij ons nog wakker kunnen maken vóór hij flauwvalt? Zal hij nog in een ziekenhuis geraken vóór het te laat is?

's Morgens stelt Hans vast dat hij niet in een ziekenhuisbed ligt en begint de fietsroutine opnieuw. Hij heeft het wat moeilijk om op kruissnelheid te geraken als we Santiago do Caçem verlaten. Hij is trouwens sowieso geen ochtendmens - achteraf zal hij me schrijven dat opstaan om zeven uur de grootste omwenteling in zijn vakantiegewoontes ooit is. Michael en ik sparen hem niet en rijden vlotjes de heuveltjes op en af. Michael draait er de kilometers als het ware op één been door. Ik merk het aan het liedje dat hij dan fluit, maar waarvan hij jammergenoeg maar de eerste drie tonen kent.

Zo gaat het twintig kilometer door, tot net vóór Tanganheira de Nachtmerrie-van-de-Langeafstandsfietser ons overvalt: een losgeslagen hond. Het beest met afmetingen van een kalf komt op ons afgestormd, sleept de ketting, die hem normaal in bedwang moet houden over de weg en is duidelijk niet opgezet met onze passage. Ik vertraag wat met de bedoeling van onverstoorbaar rustig door te rijden. Michael trapt wat harder en 'bobje' besluit hem dan maar aan te pakken. Ik zie enkele meter vóór mij hoe Michael door de monsterhond aangevallen wordt, wat van de weg geraakt, enkele meters achtervolgd wordt en dan nog 10 meter nageblaft. Nu draait de hond zich naar zijn volgende slachtoffers. Ik heb geluk dat Hans mij op enkele meter volgt, de vettere brok. Ik rij geruisloos en als een robot voorbij. Hans komt er gelukkig ook zonder schrammen van af.
Aan een klein café vijfhonderd meter verder meten we de schade op. Michael is aardig toegetakeld. Ter hoogte van de knie van zijn rechterbeen heeft de woeste hond een serieuze schaafwonde achtergelaten en in zijn kuit een stevige beet. De twee sjofele klanten op het even armetierige terras van het cafeetje reageren nauwelijks. Van de oude landman-cafébaas krijg ik een kan water om de wondes te wassen, zijn vrouw moet wat zoeken in het achterhuis om er een stom klein stukje zeep te vinden. In zeven haasten rijden we verder naar Cercal do Alentejo en stuiven de eerste apotheek binnen. De bediende zegt dat we naar het hospitaal moeten - dat is 40 kilometer terugrijden. Er is ook een medisch centrum naast het postkantoor, zo te horen. Hans blijft achter bij de fietsen.
Enkele minuten wachten volstaan om ontvangen te worden door dokter Kungler, een Duitser. Omdat ons Duits toch beter is dan ons Portugees, leggen we het probleem uit in zijn moedertaal. Hij is er zichtbaar door gecharmeerd en we krijgen tijdens de behandeling stukken levensverhaal mee. Hij is zich in 1991 hier komen plaatsen - aan de uitrusting van zijn kabinet en zijn uiterlijk te zien uit Oost-Duitsland. Zijn vrouw neemt de rol op van dokters-assistente en ze verdringen zich een beetje achter zijn klein bureautje. Michaels wondes worden ontsmet en in verband gewikkeld. Hij krijgt twee dagen fietsverbod (op zijn gezicht lees ik al af dat hij dat straal gaat negeren) en een lijstje producten om in de apotheek te halen. Om wat te bekomen, besluiten we al te gaan lunchen. Intussen weet ik dat Hans en Michael drie, vier keer per dag warm kunnen eten. Als ze ergens een kwartiertje op mij moeten wachten, zitten ze te eten. En als we maar twee keer echt aan tafel schuiven, bestellen ze meteen een dubbele warme maaltijd, zodat ze weer die vier warme schotels halen. Van al die borden mag ik de tomaten recupereren, soms een spiegeleitje. Maar de rest wordt vakkundig verorberd, geen stukje vlees blijft liggen, geen korreltje rijst. Ik heb al sinds lang niet meer zo'n grote hoeveelheden zo volledig zien binnenwerken.

Een uur later, na twee borden van de stevige 'feijoada' van groene kool, worst, rijst en varkenspoot, komt Michael tot de bevinding dat hij volledig hersteld is van de hondenkwetsuren en nemen we de draad van onze tocht terug op. Bijna twee uur in de namiddag en we hebben minder dan 40 kilometer van de 140 afgelegd. In de volgende halte Odemira vraagt de immer voor zich uitziende en onrustige Michael trouwens al van de etappes wat langer te maken en zo maken we onze volgende afspraak meteen voor 38 kilometer verderop, in Aljezur. Michael rijdt dan de etappe op zijn eigen (snel) tempo, Hans hangt in zijn wiel met wisselend succes en ik volg met mijn slagschip-van-de-weg op lange-afstandsfietsersritme.
Hans en Michael op een stukje weg met druk verkeer. Al bij al is het in Portugal meestal heel rustig en veilig fietsen.De Algarve komt in zicht. Dat merk je al onmiddellijk aan de colonnes mobilhomes op de weg. Het is het stereotiep toerisme van het voorseizoen, Engelsen of Duitsers, vijftigers-zestigers, lichtjes tot zwaar overgewicht, gekleed in beige of lichtgeel. Velen gaan zelfs niet meer naar huis. Ze hebben allen hetzelfde originele idee van 'plekje onder de zon' en 'nu is het tijd voor genieten' en de Algarve wordt er helemaal scheef door getrokken. De Portugese autochtoon kijkt ernaar met lede ogen. Die is gejost. Dat laatste is het verleden deelwoord van een mij onbekend werkwoord 'jossen', dat Hans vaak hanteert. Het staat voor zoiets als 'de pieneut zijn'.

Op het terrasje van Aljezur kijken we nog aan tegen een laatste etappe van 43 kilometer. Hans en Michael hebben een dubbele toast laten aanrukken. Ik maal er snel een verse flan door om weer onmiddellijk verder te fietsen in de hoop dat ze me wat voorsprong geven en er niet aan gaan weerstaan van ook nog een flan te eten en me nog wat méér voorsprong te geven. Toch verwacht ik hen in de eerste kilometers te zien opdagen. Iemand als ik die vooroprijdt met een oranje veiligheidsvlagje is een gedroomde haas voor die twee sportfreaks. Maar het rijdt lekker vlot en ik vind mijn tweede benen. Een eigenaardig fenomeen dat ik ook op weg naar Rusland tegenkwam van tegen de avond een tweede form te ontdekken. Meer dan halfweg, na Carrapateira, zie ik nog niemand opdagen in mijn spiegeltje. Ik versnel nog wat en na Vila Do Bispo wordt het te gek. Maar negen kilometer meer te doen, ik heb kans om de stunt van gisteren over te doen. De weg van Vila do Bispo naar Sagres is kaarsrecht, volledig open, er staat een stevige zijdelingse wind. Ik pers er alles uit en hou me wat scheef op het stuur met gedraaide schouder om de wind in rugwind om te zetten. Het gaat verschrikkelijk hard. Sagres! Ik parkeer schnell-schnell mijn fiets aan het eerste café, storm naar binnen, grits een stuk chocolade achter de toog, laat me een drankje brengen en forceer me in een relaxte houding van 'hier zit ik al uren'. Geen minuut te vroeg, want Michael komt al voorbij de openstaande deur geracet. Zijn ogen staan waterig van de inspanning. Toch produceert hij die intussen bekende gezichtsuitdrukking 'niets aan het handje'. Hans volgt, gooit zijn fiets tegen het café en zwalpt binnen. Zoals we daar zitten te stomen is iedere commentaar overbodig. We rijden samen naar het eerste pensionnetje in Sagres .

Uiterst Westelijke landtong van het Europese continent nabij Sagres, met de vuurtoren van San Vicente.Sagres ligt op het uiterste Westelijke puntje van de Algarve en steekt drie klifrotsen in de onrustige Atlantische Oceaan, op de eerste staat de vuurtoren van San Vicente als wachttoren van het Europese continent, op de tweede ligt een groot grijs fort uit de tijd dat Portugal een wereldnatie was en de derde okerbruine klif omarmt het strand. Als we wat meer willen betalen krijgen we een kamer met een terras, van waarop we dat allemaal kunnen overschouwen. We zijn niet van plan om meer te betalen en krijgen van de receptioniste dan toch maar zo'n kamer zonder meer te betalen. Handig als je met twee zo'n knappe heterootjes op reis bent ;-)

Sagres ligt buiten bereik van de toeristenhorde en focust op surfers van het 'extreme-sports' type, die de Atlantische Oceaan komen temmen. Wat los verspreid liggen enkele pensionnetjes en surfwinkels. Hans, Michael en ik op het terras van onze kamer in Sagres met zicht op de Atlantische Oceaan.'s Avonds eten we tussen het ruige volkje, dit moet intussen weer de derde of vierde warme maaltijd zijn vandaag voor mijn medefietsers en ze ronden af met een laagje pannenkoek met bananen. Als we gaan slapen gaat Hans nog even zijn was inspecteren op het kamerterras. Hij roept enthoesiast dat er een idyllisch prachtig zicht is van volle maan over de roze klif en de klotsende oceaan, maar Michael en ik hebben geen zin om daarvoor op te staan en nemen genoegen met Hans' beschrijving.

Voor de laatste volle fietsdag hadden we de Serra de Monchique gereserveerd, de hoogste top van de Algarve. Als we de kust blijven volgen, kunnen we die klim vermijden. Hans heeft er niet veel zin in, Michael volgt en beiden rijden rechtstreeks naar Albufeira, dat ik hun al aangeprezen heb voor de 'booze' en de 'chicks', die ze nu toch wat beginnen te missen.
Na Lagos, waar het toerisme alweer volop de kop opsteekt, splitsen onze wegen. Hans en Michael rijden verder over Portimao, het banale toerisme-dieptepunt van de Algarve. Gisteren verdween daar een Engels meisje, Madeleine, een zaak, die de rest van het jaar alle media zal halen over de ganse wereld, maar we leven ver van de actualiteit. Michael weet zelfs niet hoe het gesteld is met zijn supervolatiele aandelen.

Ik doe de klim van de Serra rustig. Halverwege schudt mijn veiligheidsvlagje zich los. Het metalen verbindingsstuk klemt zich tussen de ketting, snijdt de buitenband open en de binnenband klapt. Plakwerk op de helling. Monchique is een stom gat, niets te beleven, maar nu heb ik 20 kilometer afdaling en kom haast zonder trappen in Silves aan. Silves, oude hoofdstad van de Algarve tijdens de Moorse bezetting.Silves ligt prachtig roze-wit aan zijn rivier met een knoert van een Arabische burcht, die erboven troont. Tijdens de Arabische bezetting was dit de hoofdstad van de Westelijke provincie, Al Gharb, ongeveer de Algarve van nu. Van Silves gaat het over smalle wegen met lage muurtjes aan beide kanten. Het is de streek van de citrusvruchten, sinaasappels en citroenen zover het oog reikt. Albufeira bereik ik via een vervelende omweg, die op de kaart een kortere weg scheen en zo kom ik de stad binnen langs de andere kant dan mijn twee reisgenoten. Het 'eerste' pensionnetje, waar ze alvast introkken, blijkt dus helemaal het laatste te zijn. Ik rij door de verkeersvrije straat, afgelijnd met protserige 'costa' bouwwerken. Niemand op straat. Op een groot terras zit één toerist over een glas bier wat wezenloos voor zich uit te staren. Het is Hans. Michael ligt te slapen op de kamer. Na een uurtje strand in Albufeira en wat overmaatse-kontjeskijken, zijn ze zich stierlijk beginnen vervelen. Ik hou me dan ook wat op de vlakte en vertel meer over mijn fietspech dan over de prachtige rit en de lange afdaling.

De volgende morgen staan we na 2 uur fietsen alweer aan de tearoom in Patacão, waar we 849 kilometer geleden begonnen. Terug in Faro. Einde van de prachtige fietstocht. We klinken er een vers fruitsapje op. Michael en Hans rijden nog even langs Faro, 'niets speciaals te zien', pikken dan hun verborgen inpakkarton weer op en we ondergaan weer het vliegceremoniëel. Uit mijn handbagage slaan ze nog een busje zonnecrème aan, dat ik over het hoofd gezien heb. Het tafeltje aangeslagen goederen staat er vol van. Ik vermoed dat de fabrikanten van die spullen een hand hebben in de veiligheidsmaatregelen. Of in het terrorisme, of gewoon in beide. Terwijl we de vertraging wegvervelen, koop ik mijn fijne reisgezellen een kaart met de streek, die we doorploegd hebben. Ze beloven me een dineetje in de Groene Ezel in Schaarbeek. Midden de nacht rijdt Michael nog met zijn fiets van de luchthaven naar Leuven. Onvermoeibaar, die kerel. Shit man, ik zal iets anders moeten bedenken!



Zoals uit bovenstaande wel duidelijk wordt, hadden we het heel druk met fietsen, eten en bekomen van al dat fietsen en eten. Toch zijn er nog enkele extra foto's, je vindt ze hier.