Twee vanuit Màlaga 

Voor- en najaar 2005 - weekje Malaga zelf in 2012

Olijfbomen zover het oog reikt

Begin mei en eind oktober, fris in onze contreien, warm in Zuid-Spanje.
Met Málaga als vertrekpunt fietste ik eerst in tegenwijzerzin West-Andaloesië rond (route in het geel op kaartje hieronder, etappe-plaatsen met ster aangeduid) en zes maand later stond een rondje in de andere richting door Oost-Andaloesië (rode route) op het programma.

Als toetje een bezoek aan Málaga zelf. Bij die fietstochten bleef er voor een stadsbezoek geen tijd. Enkele jaren later kreeg ik die wel, tussen lesuren Spaans door. Bleek dat de dubbele Moorse burcht van Málaga niet moet onderdoen voor andere Andaloesische topsites. Schitterend monument!

overzichtskaart rondjes Andaloesië




Twee rondjes vanuit Málaga

In 2004 ging ik voor mijn eerste Compostela. Je leest dat mensen na die pelgrimstocht veranderen en gelouterd en met nieuwe ingevingen verrijkt naar huis komen. Bij mij was dat net zo! Onderweg werd het een onfeilbaar punt van geloof dat echt reizen alleen per fiets mogelijk is. Dank u voor dit inzicht, Sint Jacobus! Alle andere vage reisplannen, die niet met de fiets konden ondernomen worden, verloren op slag hun aantrekkingskracht.
In het eerste jaar van dit nieuwe fietsgeloof, was geen vrije dag meer veilig voor fietsen. Dat leverde achtereenvolgens de eerste fietslus in Andaloesië op, die je hieronder vindt, gevolgd door de memorabele fietsweek met Davy in het Centraal Massief, als opstap naar de grote fietsreis naar Rome en dan opnieuw een weekje fietsen in Andaloesië, verhaald onderaan dit hoofdstuk.
Tijdens die tweede tocht over Granada kreeg mijn Grote Iberische Fietsplan vorm. Dat zouden ongeveer vijfentwintig fietslussen moeten worden vanuit vijftien Spaanse en Portugese luchthavens. Opzet: heel Iberië onder de voet lopen, zoals de Romeinen tweeduizend jaar geleden al deden. Echt te voet, die laatsten.


I. West-Andaloesië:
Málaga - Cordoba - Sevilla - Cadix - Arcos - Ronda - Málaga

Virgin Express. De luchtvaartmaatschappij die gelukkig niet meer bestaat. Goedkoop tot je de eindafrekening maakt van alles wat je aan extra's betaald hebt. Fiets meenemen, 30 Euro extra per vlucht. Meer beenruimte nodig? De plaatsen van een iets bredere pitch aan de nooduitgangen zijn beschikbaar tegen supplement. Koffie? 3 Euro. En voor die fiets, eerst even een papiertje tekenen voor 'afstand van verantwoordelijkheid bij ontvangst overmaatse bagage', aub.
Protest dat mijn fiets ofwel volumineus is, maar binnen de 20 kilo toegestane bagage valt, zónder fietssupplement en op mijn risico vervoerd wordt ofwel extra betaald wordt als fiets, maar dan zonder die vrijstelling van hun verantwoordelijkheid voor het vervoer ervan, haalt niets uit. De check-in agent begrijpt er geen jota van. Ik geef op. Een passagier met fiets kan tóch alleen maar hopen op het beste. Als het rijwiel paraplu staat bij aankomst, is de reis sowieso om zeep, hun fout of de mijne.
Ik heb natuurlijk die fiets wat beschermd tegen de verwachte hardhandige aanpak van het grondpersoneel. Die eigen inpakmethode, netjes afgekeken bij anderen en telkens weer verbeterd, doe ik uit de doeken onder een hoofdstukje Tips.

Eerste dag, vanop de luchthaven van Málaga naar Antequera, 76 kilometer.

Ik heb mijn hoogtemeters niet genoteerd. Wat stom. Wie gaat nu geloven hoe zwaar die zondagavond nog was ;-)
Het reed nochtans vlot, via een klein wegje rond de luchthaven, langs een oude Arabische aquaduct, nog een hapje gegeten in een stofferig dorpje en dan stilaan de bergen in. Eerst had ik gedacht tot Pizarra te rijden, maar dat was al te snel binnen, dan tot Álora, waar mijn sjiatsoe-leraar Bart kennissen heeft, een koppel geluk-gevonden Vlaamse onthaasters blijkbaar. Maar tenslotte leek Antequera binnen bereik te liggen.
Antequera bij avondlicht. De late aankomst in het oude Antequera is verbluffend. Er hangt een bijna-donker avondlicht, de lichtjes in de stad branden al en de weg nadert de stad vanuit de hoogte. De Arabische vesting torent boven de witte stad in zijn vallei. Hoewel het dus al laat is en ik nog een hotel moet zoeken, hou ik toch even halt om te kijken. De burcht heeft de strakke, evenwichtige lijn typisch voor de Arabische architectuur. Een kerktoren steekt al eeuwen zijn contrasterende spits uit boven een vierkante hoektoren. Dat beeld van het grote contrast in de culturen en de radicale omwenteling, die de Reconquista moet teweeggebracht hebben, zal ik vaker zien onderweg. De bouwmaterialen zijn ook erg verschillend. Die Moorse gebouwen lijken onverwoestbaar. De meeste Moslimtorens, minaretten en paleizen dateren van de 13de eeuw of vroeger en zien er vaker meer gaaf en intacter uit dan de recentere christelijke bouwwerken. Het is ook heel opvallend met welke precisie de Moorse bouwmeester de ligging van de gebouwen uitkiende. Als de nationale wegen nog op de oorspronkelijke bedding liggen, rij je heel vaak pal op een kilometers verdergelegen raamopening van een Arabische burcht af. De ganse streek strak in het oog gehouden vanop enkele strategische plaatsen.
In Antequera vind ik vlug een goedkoop pensionnetje en mag de fiets stallen in de winkel, die al jaren dicht is. Ik heb al stevig gereden vandaag, die hellingen waren niet van de minste. Douche, eten en slapen. Maar de buurman in de kamer naast de mijne begint tegen middernacht zijn ganse familie op te bellen, het gaat over examens en ik weet niet wat. Ik bonk wat op de muur. Hij reageert en gaat de volgende neefjes en nichtjes opbellen vanop de gang. Nog erger. Niet de meest rustige nacht dus.

Tweede dag, van Antequera over Puente Genil naar Cordoba, 132 kilometer.

Verrassing 's morgens. Het regent lichtjes. Als ik na het ontbijt mijn regenkap uitgepakt heb, houdt het al op. Goed voor mij, maar jammer voor de Andaloesiërs. Het was de droogste winter in meer dan 50 jaar, het water in de stuwdammen staat heel laag en overal is het al begieten met het schaarse water.
Vandaag is een vrije dag voor de Spanjaarden, gisteren was de eerste mei, maar die viel op een zondag en de gemiste vrije dage krijgen ze vandaag cadeau. Alle dorpjes liggen er verlaten bij. De weg, afgeboord met klaprozen, glijdt tussen eindeloze velden van olijfbomen.
Cordoba met de Kathedraal-Mezquita aan de overkant van de Guadalquivir over de Romeins-Moorse brug.Cordoba ligt op de rechteroever van de Guadalquivir. Ik rijd over de oude Romeinse-Moorse brug recht op de fameuse moskee af. De moskee zelf van het oude Kaliefaat van de Omeyyaden. Te gek gewoon, hier in deze provincie-stad van Spanje. Hoe zou een Moslim daar nu tegenaan kijken? Zevenhonderdvijftig jaar na de herovering is de fierheid van de Moslimcultuur nog onaangetast aanwezig, de opschriften rond de toegangspoorten, de ingekapselde minaret, de magnifieke zuilenzaal. Ik probeer me het leven rond de moskee in de 10de eeuw voor te stellen en gebruik daarvoor beelden van Fez, waar ik eigenlijk had moeten rondlopen nu -deze vakantieweek besteedde ik liever aan fietsen dan aan een reeds geboekt weekje Marokko-. Maar de moskee is alleen maar een decor meer.
De oude gebedszaal van de Omeyyaden is echt knap. De zuilen staan er op een strak patroon. Ze dragen hoefijzerbogen, die op hun beurt een tweede reeks bogen dragen. Dat geeft een uniek effect. Gekke is dat die zuilen allemaal verschillend zijn, gerecupereerd uit oude Romeinse en Wisi-Gotische bouwwerken, groter of kleiner. En toch is alles hier eenvoud, rechte lijn en klasse. In het midden van de oude gebedszaal is in de 16de eeuw een enorme christen kathedraal opgetrokken, op zichzelf een mooi Barok gebouw, maar de schade aan de oude moskee was enorm en Keizer Karel zélf had er uiteindelijk spijt van. Ik begrijp makkelijk waarom iedere stad in Marokko een café 'Qurtuba' heeft, de nostalgie moet groot zijn voor de Moslim die dit aanschouwt, een beetje als een Griek zich voelt in het oude hart van Constantinopel (en een Vlaming in Brussel).
Cordoba - klokketoren van de Kathedraal in de Moorse Mezquita. Ik ga nu eerst een hotel zoeken, vóór ik de stad verder verken. Gek dat het maar zo weinig druk is in Hotel Boston. Veertig Euro, dat valt nog mee. Ik moet wel mijn fiets twee verdiepingen hoog de trap opsleuren. Maar de straatjes van de oude stad Cordoba veranderen 's avonds in een gedoe à la Beenhouwersstraat. Er is ook veel volk op stap voor het feest van de 'Cruces de Mayo', waarbij iedere wijk van de stad strijdt om het mooiste met bloemen versierde kruis op te trekken. Als ik doodmoe weer aan het hotel aankom, gaat daar juist op het aangrenzende grote plein een flamenco-festival van start. Tot diep in de nacht davert het plein van de klepperende dansschoenen en de getormenteerde zang van de flamenco. De volgende dag zie ik op tv beelden van de 'gigante bottelón', die er nog op gevolgd is. Late feestvierders liggen als slachtoffers van een bomaanslag in Irak her en der verspreid. Ook in Zuid-Spanje is de trend van coma-zuipen al ingeburgerd.

Derde dag, van Cordoba door de Guadalquivir vallei naar Sevilla, 137 kilometer.

Cordoba-Sevilla langs de Guadalquivir, als dat geen historische weg is, de vroegere levensader van Andaloesië, van de oude hoofdstad van het Kaliefaat naar de nieuwe van de christelijke Reconquista. Geen bergen dus vandaag, maar een onverbiddelijke zon, midden de namiddag 37° op mijn fietscomputer, begin mei!
In mijn fietsrouteboekje is Sevilla een blinde vlek. De routes houden op zo'n 25 kilometer vóór de stad op of gaan er in een grote boog omheen. Terwijl ik me zit af te vragen waarom dat zou zijn, rij ik plots als het ware vanzelf een soort autostrade op en beland dan via enkele onoverzichtelijke ronde punten op een helleweg langs steengroeven en betoncentrales. Kilometers vóór het centrum duiken de eerste bouwwerven al op. Als ik nu maar niet lek rij. Sevilla is dé booming city van Spanje, hoofdstad van Andaloesië, intussen al anderhalf miljoen inwoners. Maar de stad is net zo onaf als 13 jaar geleden met de wereldtentoonstelling. 's Avonds zit ik alle plannen van de stad naast elkaar te leggen om te zien hoe ik morgen Zuidwaarts verder kan, want de nationale wegen naar Sevilla werden voor die Expo uitgebouwd als autostrades. De reconquista van Andaloesië door de fietser, zo ziet mijn aanvalsplan eruit. Als het lukt, kan ik mijn weg misschien maar beter sturen naar die Luc Oteman, die Sevilla liever uit zijn boekje knipte dan zich aan een route te wagen. Geen muziek of oeverloos getelefoneer in het hotel deze keer, wel een bloedhete kamer. Derde slapeloze nacht ..

Vierde dag, van Sevilla over Sanlucar naar Cadix, 145 kilometer.

Mijn uitvalsplan werkt perfect. Over de grote lanen en de spaghetti's van ringwegen rond Sevilla kan ik zonder veel moeite het platteland bereiken en daar weer rustig fietsen. Tussen Sevilla en de kust meandert de Guadalquivir door een natuurgebied. De wegen zijn er niet verhard, er is nauwelijks bewoning. Ik blijf liever wat op afstand, tenslotte rij ik niet met een mountainbike, maar met een 45 kilo zware, gepakte reisfiets.
Onderweg haal ik de eerste echte fietsreiziger van deze reis in. Een Schot van rond de 30 die zonder voorbereiding op een coup-de-tête werk en huis achterliet om door Europa te fietsen. Hij is nu een maand onderweg en begint stilaan het vak van fietsreiziger te leren. Zijn vriendin volgt hem met de trein. Moedig!
De rit is anders tamelijk saai vandaag. Het landschap is vlak en kaal in deze uithoek van Spanje. Enkele roofvogels in de lucht vind ik nu ook weer niet om 'wild' van te worden. Bij het binnenrijden van Sanlúcar ga ik maar al direct het eerste cafeetje binnen om mijn favoriete, bittere citroendrankje te drinken (Kas). Ik rij direct verder richting Cadix en lees dan 's avonds hoe knap Sanlúcar is.
De baai van Cadix is niet aantrekkelijk. De weg over de landtong naar Cadix is autostrade geworden, dus neem ik de kortere weg via de brug over de baai. Vlak vóór de brug staat het bordje 'verboden voor fietsers'. Ik rij rustig door. Niemand maalt erom. Cadix heeft een mooi zandstrand, maar er staat een strakke, koude wind uit de Oceaan. Deze Costa de la Luz is trouwens helemaal niet populair. Alleen Spanjaarden komen er op vakantie. Ik heb deze etappe dan maar gedaan voor de volledigheid en ben blij dat ik de stad niet moet bezoeken, wegens 'al gezien'. Flink wat kilometers gedaan vandaag. De form is er.

Vijfde dag, van Cadix over Jerez en Arcos naar Grazalema, 129 kilometer.

Donderdag vijf-vijf-vijf (5 mei 2005) vandaag en Ons-Heer-Hemelvaart en weer maar eens een vrije dag in Spanje. In het centrum van Cadix ben ik dus niet geweest, maar ik herinner me uit 1981 met Marie-Paule en Griet dat daar niets te zien is en ik rij dus maar meteen de stad weer uit, over die verboden brug over de baai. Weer kijkt niemand ervan op.
In Puerto Real ligt een reusachtige Airbus-fabriek. Een vliegtuigstaartstuk pronkt aan de ingang. Ik fiets door Jerez de la Frontera, je ruikt de fameuse Sherry in de straten langs de bodega's. Dat 'frontera' in veel plaatsnamen hier slaat op de grens tussen christelijk en moslim Spanje in de 13de eeuw, lees ik bij mijn eerste rustpause. Had ik me altijd al afgevraagd. De weg vandaag loopt precies op die oude grens. Na Jerez beland ik in een zeer mooie, zacht glooiende streek. Arcos de la Frontera is een heel knap stadje. De straatjes zijn er zo steil en glad, dat ik op weg naar beneden moet afstappen om er niet af te schuiven. Na Arcos volgt een ander prachtig stukje door de Sierra. In Bosque begint het zwaardere klimmen en als ik laat in Grazalema aankom, zit ik door mijn voorraad fietskracht. Er is een kleine, oude herberg, waar ik een kamer vind en twee straatjes met een winkeltje en een restaurant.

Zesde dag, van Grazalema over Ronda naar Torremolinos-bij-Málaga, 135 kilometer.

In het plaatselijke café in Grazalema, waar ik ontbijt, drinken Spanjaarden op dit vroege uur al cognac en ander straf spul.
Ik blijf op de kaart naar namen en verwijzingen uit de Moslimtijd speuren. In de buurt van Ronda hebben nogal wat dorpjes een naam die begint met Ben (clan), andere hebben een christelijke naam, Santa Cruz bijvoorbeeld, waarvan je voelt dat hij gewoon over de oorspronkelijke Arabische naam geplakt is . Er is zelfs een dorpje dat بن وكاس (Beni Wakkas) heet! Ahmed Ouakkas uit Fez moest het weten. Waterlopen heten steevast Guad, de grote rivier door Cordoba en Sevilla noemt dan ook gewoon 'Guad-al-kebir' (Guadalquivir, grote rivier). Ik heb hem gevolgd van Cordoba tot aan de monding in Sanlúcar.
Ronda is de grens van de invloedssfeer van de Costa. Het stadje is dé eendagsbestemming voor de toerist, die thuis wil beweren, dat hij meer gedaan heeft dan alleen maar aan het strand liggen, vreten en bier hijsen. Ik doe een rondje op mijn fiets langs de toeristische toppers en trek alweer verder in de richting van de Costa del Sol. De streek ziet er alsmaar geteisterder uit met de oprukkende verkavelingen vol Spaanse villa's voor Europa's leger van senioren. Hier staan de halfafgewerkte droomhuizen, waarvoor de dametjes in de aankomsthall van de luchthaven van Málaga reklame maakten. De vooruitgang slaat littekens in het oude Andaloesië, de sporen van de Arabische tijd verdwijnen onder de bouwwoede.

Half dagje in Torremolinos.

Torremolinos, de naam alleen al. Alle clichés van de wilde Costa-toeristenjaren waardig. Wat ik te zien krijg is een wat verlaten kustplaats, gebouwen die er al een deftig aantal jaren op zitten hebben en halvelings een Oostbloksfeertje. Ik trek in een fietsvriendelijk pensionnetje in, beneden aan een klein straatje en ga 's avonds een hapje eten aan de erg verlaten dijk. Dan maar vlug naar bed, hier is niets te beleven.

Mijn plannen om met de voorstadstrein de volgende morgen even naar Málaga te gaan laat ik varen voor een uurtje op het strand. Dat moet zowat van Byblos in Libanon geleden zijn dat ik nog op het strand lag. Tegen de middag ga ik wat winkelen, want ik moet nog een cadeautje vinden voor een Italiaanse vriend, Dido. Ik sla de hoek om van het straatje van Pension Micaela en daar blijkt onverwacht de meest levendige, beste handelsstraat van Torremolinos te beginnen. Shops, café's, bars, hier zat iedereen natuurlijk gisterenavond! En nog een ontdekking: Torremolinos is erg gay. De helft van de horeca catert voor de gay-fauna. De kleerwinkels bulken van de uitgaanskledij. Wat moeilijk om voor zo'n kenner als Dido iets te kopen. Hoe groot is de kans dat hij het mooi vindt .. Het wordt dan maar een armband uit een van de gay-trendy shops, een leren bandje met zilveren schildjes. Ik heb Dido hem nooit zien dragen.

Van Torremolinos naar de luchthaven van Málaga.

Ik zit me af te vragen hoe groot de chaos gaat zijn om van Torremolinos naar de luchthaven te rijden. De kaarten beloven alleszins weer een verkeerssituatie met hoge spektakelwaarde.
De bazin van pension Micaela vindt dat ik beter mijn fiets kan reisklaar maken in het hotel en me naar de luchthaven laten brengen. Ik vang de ceremonie dan maar aan in de hall van haar pension. Ik merk dat mijn fiets helemaal onder fijn, zwart stof zit. Het kartonnen verpakkingsschild heeft de ronde van Andaloesië mooi overleefd en gaat weer als een cape over de fiets. Micaela belt een taxi en legt al maar meteen de prijs vast. Ik zou niet de eerste low-budgetreiziger zijn, die na een lange tocht zonder veel kosten dan alles weer over de balk gooit aan zijn laatste taxi-rit. Twintig Euro, hoewel de chauffeur niet erg opgetogen is over de lading. Hij kreeg de achterzetels niet neergeklapt.

Op de luchthaven moet ik van de incheckbalie mijn fiets nog aanbieden voor een security check. Een agent wil per sé mijn fiets door zijn scanner halen, maar daarvoor is hij te hoog. Ik moet hem schuin houden, maar in de machine zelf valt hij weer plat en blokkeert de band. Dan halen we hem er met veel moeite uit. Alles wat met de wielen en spaken in aanraking komt, wordt zwart. De security-agent heeft al niet veel zin meer en vraagt of ik de fiets even op zijn kop kan zetten. Hij probeert wat in de verpakking te kijken zonder die aan te raken en besluit dan maar dat er genoeg gecontroleerd is. Via een grote bagageband gaat de fiets naar beneden. Ook in Zaventem vind ik hem intact terug.



II. Oost-Andaloesië: Málaga - Córdoba - Granada - Málaga



Als Andaloesië een Westkant heeft, die ik in de lente afgefietst heb, moet er ook een Oostkant zijn. Dus, nog zo'n weekje afgewacht met een vakantiedag erin en opnieuw met fiets op vliegtuig naar Málaga voor nog een hapje Andaloesië.

Eerste dag, van Málaga weer tot Antequera, 76 kilometer.

Tiens, is dat niet precies dezelfde route als in het voorjaar!
Ik heb wat zitten twijfelen of ik wel weer naar Cordoba zou rijden, maar het leek de beste manier om een mooie ronde te maken met Jaen en Granada erin. Ik heb het vliegtuig van half acht 's morgens al genomen - ondanks het fuifje van Ludo's verjaardag de avond ervoor - om die 4 à 5 uur fietsen tot Antequera nog te kunnen doen dezelfde dag, na aankomst in Málaga. De dagen zijn nu, begin november, twee tot drie uur korter dan bij mijn tocht in mei.
Ik verdwijn weer uit het verkeersgeweld van Málaga over de kleine spoorwegbrug en kleed me om in een verlaten hoekje. Verrassing, het kleine asfaltwegje van zes maand geleden is na een kilometer verbreed tot een stevige autoweg en met een complex van bruggen overkoepeld. Die immense viaducten wijzen in de richting van de suikerrietvelden langs de droge rivierbedding van de Guadalhorce. Als ze hier maar geen nieuwe luchthavenparking neerpoten of zo..
Vijf dagen later, bij mijn terugkeer, zie ik op een informatie-stand in de vertrekhall dat het nog véél erger is dan dat. In Málaga wordt een nieuw, immens luchthavenstationsgebouw neergepoot en tussen de rivier en de luchthaven wordt een nieuwe piste aangelegd. Mijn sluipwegje, de dorpjes tussen de luchthaven en de rivier, de velden, alles zal eraan moeten geloven. De vooruitgang. Ik zal over nog meer van die enorme infrastructuurprojecten horen. Spanje lijkt niet meer te stoppen, tunnels, wegen, luchthavens, woonblokken, de betonboeren beleven dolle jaren.
De sfeer onderweg naar Antequera is verschillend van verleden keer. Het voelt anders, de natuur lijkt nog murw geslagen na de droogste zomer ooit. Het klimmen gaat me ook makkelijker, ik heb nu wél mijn hoogtemeter ingeschakeld, die zegt dat het een tamelijk zware tocht is, maar na Rome is dit maar een oefenritje meer ..

Tweede dag, van Antequera nog eens over Puente Genil naar Cordoba, 152 kilometer.

Op een detailkaart heb ik vanuit Antequera een korter wegje gevonden om de dag aan te vatten. Santaella - Moorse burcht op het dorpspleinNa Puente Genil vermijd ik het rotwegje naar Montalbán, maar dat kost me een flinke omweg via Santaella en als ik 's avonds in Cordoba aan de antieke brug over de Gualdalquivir sta - gesloten voor restauratie deze keer - heb ik 20 km meer gereden dan in mei. In Cordoba is het rustig. In de moderne jeugdherberg op een boogscheut van de grote moskee hangen enkele Spanjaarden rond en een groep Brazilianen. De jeugdherbergdiscipline is ook niet meer wat ze geweest is, van avondklok en van die dingen. Er is weer een fiesta aan de gang in de stad en de feestvierders vallen met groepjes binnen tegen de vroege ochtend.

Derde dag, van Cordoba over Adamuz, Pedro Abad en El Berrueco naar Jaen, 143 kilometer.

Drukte van jewelste aan het grote kerkhof van Cordoba. Ik ga een kijkje nemen om te zien hoe Spanjaarden hun doden eren. Net als ik weer wil vertrekken, komt een robuuste señora op me af, die me vraagt of ik het graf van 'Dinges' gevonden heb. Ik vraag twee keer over wie ze het heeft, maar kan de naam niet vatten. Ik zeg dus maar dat ik dat beroemde graf niet gezien heb, waarna ze me meetroont om het te zoeken. We doorkruisen het eindeloos uitgestrekte kerkhof in zig-zag. Tenslotte komen we aan het graf van 'De Schilder' (dat heb ik intussen begrepen, dat hij schilderde). En of ik het museum met zijn schilderijen gezien heb? Eventjes vrees ik dat ze me ook daar zal naartoe brengen, maar gelukkig, het is Allerheiligen en de musea zijn dicht.

Ik volg een klein rustig wegje langs de Guadalquivir. Voor de hongerige fietser valt er deze keer weinig zelf te bedienen langs de weg. Er zijn velden met rode pepers en rijp katoen.
In Adamuz ben ik de weg even kwijt, als ik merk dat ik in tegenovergestelde richting rijd van de route, die Oteman uitgestippeld heeft. In het kale centrum (er hangt een bord dat de Spaanse Burgeroorlog hier alles verwoest heeft) hangen enkele oudjes rond, maar die hebben nooit gehoord van het dorpje Casillas, op 12km daarvandaan. Misschien is het hier gekend onder een andere naam. Of misschien stond het aan de andere kant in die Burgeroorlog. Ik probeer dan maar op goed geluk af een weg zuidwaarts en na een half uurtje ben ik al ver genoeg verwijderd van de juiste route dat ik zelf iets moet verzinnen om in Jaen te geraken.
Landschap met olijfboomgaarden in de buurt van La Porcuna. Intussen zit ik alweer volop in de olijfgaarden. Overal zijn olijfbomen geplant, geen plekje is eraan ontsnapt, zo ver het oog reikt. Op de heuveltoppen staat nu en dan een verlaten Moors kasteel. Het is eentonig en terzelfdertijd mooi. Als tijdverdrijf begin ik de olijfbomen te tellen, waaraan ik voorbijrijd, om te berekenen hoeveel er staan in Andaloesië. De boompjes staan op gemiddeld 5 meter van mekaar, dat maakt er 40.000 per vierkante kilometer. Als ik er de zeldzame wegen, hoeves en ruïnes aftrek, hou ik er, laten we zeggen, nog 25.000 over. Op de kaart van Andaloesië zijn de olijfzones aangeduid. Ik schat de oppervlakte op minstens 50.000 vierkante kilometer. dat maakt dus meer dan 1 miljard olijfbomen. En die moeten nu allemaal geplukt worden. Iemand een olijfje ? Hier en daar is men aan dat titanenwerk begonnen. Een groot zeil wordt rond de boomstam gelegd en dan wordt dat boompje in de tang genomen van een soort drilhamer en danig geschud. De olijven worden vervolgens met een rijdende stofzuiger opgezogen. Illegalen en andere overlevenden van de oversteek van de Straat van Gibraltar maken het werk af door met een lange stok de weerbarstige olijven los te slaan. Als ze me zien aangereden komen, leggen ze collectief het werk neer om naar me te staren. Ik voel me bijna schuldig aan de kloof tussen Noord en Zuid en zie maar af van mijn plan om er een foto van te maken.

De zenders op de schreeuwerige tv's in cafés hebben het vandaag alleen maar over Leonor. Leonor is de dochter van de Spaanse kroonprins, gisteren geboren en bedacht met deze keiharde naam, waarbij 'Pilar' en 'Concepción' nog verbleken. Kroonprins Felipe is een lange, brave snul, Spaans IQ-equivalent van de Belgische Philippe. Hij is getrouwd met een venijnige, gescheiden Bekende Spaanse tv-presentatrice, Letizia. Die geboorte is hét evenement van het jaar, als je de media mag geloven en de dramatiserende verslaggeving errond. Nauwelijks het opkijken waard, als ik even rond me kijk in de cafés en restaurants. Leonor kan ooit staatshoofd worden, als de grondwet veranderd wordt, die nu alleen vrouwen op de troon laat, als die geen broers hebben, eventueel zelfs jongere. Zo is die Felipe kroonprins geworden, ten nadele van zijn twee oudere zussen. Gelukkig voor Spanje, denk ik, als ik ze als kerstbomen opgetut op tv zie. De volgende dag staat er een interessante cartoon in de krant 'Leonor, ooit koningin van wat er dan nog overblijft van Spanje'. De Catalanen hebben namelijk net een nieuw statuut losgeweekt van de centrale, socialistische regering, waarin ze erkend worden als natie. Een miljoen Spanjaarden komen twee weken later op straat om te protesteren, het helpt niet. Ik moet denken aan mijn eerste kaartje van Europa, rood gedrukt op glanzend papier, ik zie het nog voor me, gekregen bij Esso of zo. Spanje intrigeerde me toen al. 'Koninkrijk zonder koning' stond er bij Spanje in de legende. Het was een omfloerste omschrijving van het Franco-regime, dat toen nog aan de macht was en het koningshuis even 'on hold' gezet had.

Intussen gaat het lekker olijfheuvels op en af. Jaen zie ik al van veraf liggen. Weer ligt de stad als een sjerp aan de nek van de hoge, onbebouwde heuvel, waarop een Moors kasteel domineert. Jaen zelf is maar een kneusje van een stad in een uithoek van Andaloesië. Het grote busstation, bij gebrek aan treinlijnen, is het enige centrum van bedrijvigheid en ik vind een hotelletje erboven. Ik ben wel erg moe. Als ik mijn fietsinstrumenten bekijk, is meteen duidelijk waarom. 1985 meter klimmen vandaag, dat is meer dan ik ooit gedaan heb op één dag. Zonder bergen, die provincies Cordoba en Jaen, maar wel ondulerend als een uitgestrekte golfplaat. Ik heb zelfs de moed niet meer om te gaan eten na de douche en eet maar wat op de kamer uit mijn noodvoorraad.

Vierde dag, van Jaen over de bergen van de Sierra de la Pandera tot Granada, 128 kilometer.

Drie uur nadat ik Jaen verlaten heb, langs de flank van de Jabalcuz, waakt de Moorse burcht op de heuveltop van Jaen nog altijd over de weg, waarop ik me naar omhoog zwoeg. De ligging van die versterking is zondermeer uitstekend gekozen. De vlakte ten Noorden van Jaen wordt er helemaal door beheerst en door een opening tussen de bergen blijft die stadsheuvel dit berggebied en de enige toegangsweg vanuit het Zuiden in het oog houden. Moorse vesting en kerk van Castillo de Locubin tussen Jaen en Granada.Geen heuvel trouwens in Andaloesië, die over zijn omgeving heerst, of er staat een ruïne op van een burcht in okerkleurige steen, strak en vierkant van vorm. In de schaduw van de versterking ligt dan een wit dorpje, als een bruidsluier uitgewaaierd. Dit middeleeuwse beeld van de streek is nog op veel plaatsen intact. Soms is de burcht duidelijk te groot voor het kleine dorpje dat er nog naast ligt, zoals in Alcalá (al qala, de burcht). Je vermoedt dat de oude stad veel groter en belangrijker was, dan de huidige agglomeratie. Enkele andere keren, zoals in El Berrueco, resten alleen nog de ruïnes uit de Omeyadentijd, naast enkele verlaten huizen.

Het is te druk in Alcalá om te kunnen eten in het baancafé, maar bij ieder drankje krijg ik een tapasbordje en na drie van die bordjes heb ik genoeg gegeten. De laatste 50 kilometer naar Granada gaan over de nationale weg Cordoba-Granada, het is er tamelijk rustig, want er loopt nu ook een autoweg. Deze weg is nochtans ook nog maar pas heraangelegd. Zoals ik ook in het Noorden van Spanje gezien heb, ligt het oude tracé hier en daar gewoon naast de nieuwe weg, bochten zijn weggewerkt, veel nieuwe bruggen gebouwd. Het valt op hoe bescheiden en smal het oude wegennetwerk wel was, de breedte van de weg is gewoon verdubbeld.

Een twintigtal kilometer vóór Granada, vraagt Belgacom-collega Geert me in een SMS-je wanneer ik denk aan te komen in de stad. Geert en Rita zijn hier samen met twee vrienden een weekje op vakantie. 'Ik zit een week in Granada', had deze collega me op het werk verteld. Waarschijnlijk klonk dat beter dan 'ik zit een week in Salobreña' aan de banale Costa del Sol, naast Motril, waarvan de naam alleen je al de stuipen op het lijf jaagt. Nu, vanuit Salobreña waren ze van plan om twee dagtochtjes naar Granada te ondernemen en vandaag hebben ze daar het Alhambra bezocht.
Ik heb nog een uur te trappen. Bij het binnenkomen van Granada, neem ik nog een stukje van de oude weg. Hij leidt langs vier grote verlaten suikerfabrieken. Drie zijn al afgebroken, op de grote schoorsteen na, de laatste wordt misschien bewaard voor iets nieuws, want het is een heel merkwaardig gebouw. Aan de fabrieksmuur hangt nog een mooi straatnaambord in faïence uit de Franco-tijd 'Carretera de Málaga'. Nog een zeldzaam reliek van het oude Spanje, dit stukje weg met zijn oude huisjes naast de suikerrietfabriek, want een kilometer de stad uit is de bedding van de oude weg carrément ingenomen door de autostrade naar Málaga. Dergelijke kleine stukjes oud Spanje vind ik charmant, omdat ze zo broos zijn. Tegen de tsunami van de Spaanse bouwwoede zijn hun overlevingskansen klein.
Granada is groter dan ik gedacht had. Het is de tweede stad van Andaloesië. Het is dus wel een eindje rijden nog tot in het centrum. Geert heeft intussen al een tweede SMS-je gestuurd, 'Afspraak 1730 aan kathedraal, kant Colon, r&g'. Aan de Via Colón vraag ik even aan een jonge voorbijganger hoever het nog is naar de kathedraal. Hij heeft er nog nooit van gehoord. Ik fiets dan maar door op goed geluk af en wat verder vind ik Geert en Rita breedzwaaiend op het voetpad. Het heeft iets van over de meet bollen bij een wielerwedstrijd. Geert en Geert en hun echtgenotes hebben niet veel tijd meer, ze moeten tegen de avond terug naar de Costa. We drinken samen een koffie en wisselen wat indrukken uit over Spanje.

Ik fiets verder naar de jeugdherberg van Granada. Hij ligt een flink stuk buiten het centrum. Na inchecken en douche, ga ik alvast wat proviand kopen voor het ontbijt morgenvroeg - ik moet al de baan op nog vóór de kantine van het hostel opengaat - en bots in de supermarkt op mijn Amerikaanse kamergenoot John. Hij stelt voor om samen iets te gaan eten. John is een jongogende veertiger 'iedereen denkt dat ik er maar 30 ben', die in twee maand West-Europa aan het afwerken is. In zijn ontdekkingstocht staat Spanje voor de Ramblas, het Alhambra en het Prado, of in steden uitgedrukt Barcelona, Granada en Madrid. Ik vermoed dat hij zo'n boekje '100 toeristische toppers in Europa' aan het afwerken is. Overal waar hij komt moet hij de politiek van zijn eigen land afzweren, zucht hij en zich als felle tegenstander van Bush profileren. Italië was het ergst. Het café, waar we eten, serveert eerder de klassieke, zware Spaanse kost, maar John wil per sé een slaatje eten. Tegen dat we terug zijn in het hostel, voelt hij zich al niet meer zo lekker. 's Nachts voert hij een zwaar gevecht met dat slaatje en doe ik geen oog dicht met zijn heen-en-weer geloop.

Vijfde dag, van Granada over Alhama de Granada roetsj naar beneden en langs de kust weer tot Málaga, 164 kilometer.

Geen wekker nodig dus 's morgens. Ik laad mijn fiets en ontbijt bij de koffie-automaat. Als ik terug bij mijn fiets kom, zijn enkele gasten van de herberg hem aan het bekijken, een groepje geestelijk mindervaliden. Ze willen alles weten over de werking van de fiets. De intelligentste onder hen stelt nog extra vragen, onder andere of in mijn land ook de Euro ingevoerd is. Ik zeg ja en laat als bewijs een biljet zien uit mijn portefeuille. Hij is onmiddellijk overtuigd. Ik moet net geen handtekeningen uitdelen, als ik eindelijk langs een erehaag uit de jeugdherberg kan rijden. De slimste houdt met militaire groet de toegangsdeur open en zwaaiend zwier ik de grote laan op.

In Granada heb ik niets bezocht, alleen een glimp gezien van een oude stadspoort en de toeristenstraatjes daarachter, maar er is geen tijd vandaag. Langs de weg Granada-Cordoba in de buurt van Santa Cruz
Vóór valavond moet ik in Torremolinos aankomen, toch een 180 kilometer, schat ik. In Granada ben ik al eens geweest, zo'n 20 jaar geleden. Toen ook al met twee Geerts trouwens. Mijn vriendje van op het Kortrijkse internaat, Geert uit Oost-Rozebeke en zijn vriend Geert kwamen me opzoeken toen ik in Marokko werkte. Ik ging hen afhalen in Tangiers en tot hun eigen verbazing trokken we eerst over Ceuta en de straat van Gibraltar naar Granada. Ik wou absoluut het Alhambra zien. Het is origineel om Andaloesië vanuit Marokko te ontdekken. Alles leek gewoon een continuïteit van Noord-Afrika, de burchten, de monumenten, de architectuur, het landschap, de plantengroei, de witte huizen, het klimaat, de rommel, het plastick en het beton. Van Granada zijn we toen over Alhama de Granada teruggereden. Die weg ga ik vandaag ook doen. Ergens in Alhama stond toen nog een monument ter ere van Franco. Het zijn de enige herinneringen, die ik er nog aan heb. Geert en Geert zijn nog een weekje bij mij thuis in Fez gebleven na onze driedaagse in Spanje. Ik heb achteraf nooit meer iets van hen gehoord.

Luc Oteman schrijft in zijn routeboekje dat de weg over Alhama vanaf Malahá (met 'h naar omhoog') verlaten en landelijk wordt. Achterhaald! Tussen Malahá en Ventas de Huelma wordt het grootste industrie-park van Spanje aangelegd. De volledige, kale vlakte wordt in een industrie-oase omgebouwd. Kunnen we dit stille wegje door de Sierra de Pera binnenkort vergeten. Verderop wordt het dan toch rustiger. De weg gaat over een stuwdam en klimt dan omhoog naar Alhama. Al Hammam, de voorlaatste stad van het Nasriden-rijk, veroverd door een bende van 30 man, tien jaar vóór de val van Granada. Het oude moslimrijk was toen blijkbaar al zo goed als hersendood. Ik heb al flink doorgereden op dit zware traject, maar er is geen tijd om hier dat Franco-monument van toen even te gaan zoeken, als het er al nog zou staan - in Madrid is verleden maand het laatste standbeeld van de Caudillo verwijderd - en ik spoed me onmiddellijk verder.

De Tierras de Alhama is een hoogvlakte, één grote tuinbouwonderneming. Kilometers tomaten, rode pepers en bloemkolen, hun sterke geur hangt over de weg. Ventas de Zafarraya is het laatste dorpje van de provincie Granada. Hier zou ik terug naar het Noorden moeten om Málaga volledig vanuit het binnenland te kunnen bereiken, maar ik heb geen tijd meer voor de omweg en sla de weg in naar de kust.
Je verlaat Ventas door een opening in de bergketen, een echte poort naar de kustprovincie. Ik krijg meteen de langste en spectaculairste afdaling van mijn tocht cadeau. Vlak vóór Velez Málaga, met nog drie kilometer dalen tot aan de kust te goed, stop ik in een baanrestaurant. Terwijl ik zit te eten, komt er een man op me af, die me groet als een bekende. Ik denk eerst dat hij zich vergist, maar dan vertelt hij me dat we 200 kilometer verderop tussen Jaen en Granada ook in hetzelfde café zaten en dat hij had zitten kijken naar de fietser, zijn rijwiel en wat hij zat te eten. Hij kan er maar niet over dat ik net even snel opschiet als hij met zijn bestelwagen auto-onderdelen, die hij her en der moet gaan leveren. Spanjaarden hier in het Zuiden beschouwen fietsers als een heel zeldzame en vreemde soort. Ik ben er trouwens nog geen enkele tegengekomen, zelfs niet in de steden.
Tussen Velez Málaga en Torre del Mar wordt een nieuwe tramlijn aangelegd, interessant in een streek waar alles naar het autovervoer gaat. Op uitzondering van de HST-lijnen dan, die in snel tempo aangelegd worden, over indrukwekkende viaducten en door heel lange tunnels. Málaga heeft zijn TGV verbinding met Madrid intussen binnen.

Vanaf Torre del Mar tot Málaga is het een en al ellende. De Costa del Sol laat zich hier aan haar vreselijkste kant zien. Een slechte, drukke weg, onderkomen toeristische voorzieningen, chaotische, immens lelijke gebouwen, heel veel leegstand, een combinatie van Tsjernobyl en Grozny. Je merkt het zo, dit zal allemaal volledig moeten gesaneerd worden en vervangen om nog ook maar iemand aan te trekken. Die miserie duurt zo'n vijftig kilometer, ik rijd zo snel ik kan, niet alleen voor de omgeving, maar omdat het al laat begint te worden. Vlak vóór Málaga is de tristesse enigzins verzacht. Malaga zelf is groot, maar niet onmogelijk. Ik blijf de kustweg volgen en die loopt dood op een vuilnisbelt. Eigenlijk is het de monding van de droge Guadalhorce, maar dat zie ik pas later op een plan. Twee Nederlandse overwinteraars die een poging tot selectief afvalbeheer aan het doen zijn rond enkele containers, wijzen me de weg naar Torremolinos. Ik moet door een industrie-zone, over de werf van een grote, nieuwe sportcampus, door een tweede industrie-zone, over een voetgangersbrug van de auto-strade tot aan express-weg, die een dicht aaneengesloten stroom auto's en vrachtwagens opvangt. Bij iedere afrit van de express-weg, moet ik mee eraf. Rechtdoor blijven rijden en daarbij het vak van de verlaters van de express-weg dwarsen is te gevaarlijk. Ik moet dus enkele keren op en af, passeer langs de luchthaven om eindelijk weer in Torremolinos aan te komen. 164 kilometer en binnen vóór het donker om half zeven. Als ik pension Micaela binnenrijd, herkent de bazin onmiddellijk haar fietsende klant. Ze roept: '¡La bandera!' en haalt vanachter haar receptie-desk fier het veiligheidsvlagje boven, dat ik daar in mei ben vergeten ben.

Een paar winkels in Torremolinos hebben zowaar wat van die afgrijselijke Halloweendecoratie gehangen. Spanje is nog nauwelijks aangetast door dit Amerikaanse fenomeen, maar Torremolinos kan je bezwaarlijk Spanje heten, als je de toeristen ziet en de cafés en restaurants, waar ze uithangen. Om maar van de prijzen te spreken voor een drankje en een hapje. Daar vallen gewone Spanjaarden helemaal van achterover. Als je de Costa nadert vanuit het binnenland, overschrijd je als het ware een prijzengrens.

Van Torremolinos naar de luchthaven van Málaga.

Nu ik mijn weg door de verkeersjungle tot aan de luchthaven ken, rij ik deze keer met de fiets naar de vertrekhall. Op de luchthaven zoek ik een boekje voor de vlucht. Ik hoop iets te vinden in de trant van 'L'alchimiste' van Paulo Coelho - een boekje dat enkele maanden in Régis' auto slingerde - dat ik net uit heb, maar kan geen enkele titel doorgronden op leesbaarheid. Dan valt mijn oog op 'Andalus' van Jason Webster, volgens de flap een 'ogen-opener' over de huidige realiteit van Zuid-Spanje, verklaard vanuit zijn Moors verleden. Gans de vlucht zit ik me te ergeren aan de banaliteiten en de vooringenomenheid, die de Amerikaan op iedere bladzijde breed uitsmeert. Europa heeft alles te danken aan moslim Andaloesië, dat een lichtend voorbeeld van integratie en tolerantie was. Je leest er als het ware dat Spanjaarden nog altijd Moors en moslim zijn, zonder het te beseffen en dat ieder roeibootje vol illegale immigranten uit Marokko eigenlijk een terugkeer naar huis is van onrechtmatig uitgestoten autochtonen. Webster toert daarvoor door Spanje met een jonge Marokkaan, die op zoek is naar geld, een Spaanse vriendin en Spaanse papieren. De jongeman heeft hem 'het leven gered', toen hij als schrijver wou enquêteren over het misbruik van illegalen op boerderijen in Spanje en daarop betrapt werd door zo'n uitbuitende eigenaar van een finca. Ik hoop dat Webster nu ook de teruggave van de Verenigde Staten aan de Indianen gaat prediken, van Alaska aan de Russen, van Texas aan de Mexicanen, van Israël aan de Palestijnen en meer van die dingen, die hem populair gaan maken in eigen land. Nu, Andaloesiërs zelf kan zo'n geschrijf weinig schelen, vermoed ik, ze lijken nog altijd even zelfzeker als na de Reconquista. Tenslotte was het geen conquista, zoals van de Moren in 711, maar een herovering.



III. Málaga, inzouterij van vis



De stad

Die Costa del Sol, al was het maar omwille van de banale naam, met Torremolinos, Marbella en Málaga als vaandeldragers, staat bij velen nog steeds synoniem voor bedenkelijk toerisme. Bij mijn fietstochten in 2005 snelde ik erdoor, als zweefde er een onaangename geur rond.
Tweeduizend jaar geleden had dit misschien gekund: Málaga was toen een groot productie-centrum van het Romeinse 'garum'. Deze antieke lekkernij, die Romeinen vlot over al hun gerechten kapten om ze op smaak te brengen, bestond uit visafval, die in kuipen gegist en gepekeld werd. Het gebruik ervan was massaal, de ketchup en de mayonnaise van de oudheid als het ware en ganse steden en streken leefden van de productie.

De vissaus heeft Málaga overleefd, het banale toerisme van de jaren '80 ook. Het is een aantrekkelijke en authentieke stad, een van de oudste van Europa daarenboven, gesticht en naamgegeven door Carthaagse Feniciërs en dan overgenomen door Romeinen, Vandalen, Gothen en Moren. Málaga was van oudsher een handelsplaats van ingezouten vis - nog vóór die 'garum' -, zijn Fenicische naam betekent trouwens 'zout'. Op het plein achter het Picasso-museum kan je onder een glazen pyramide nog enkele Romeinse stenen bakken zien, die dienden voor de vervaardiging van de vissaus. Niets uniek, ze boorden als het ware de ganse Middellandse Zee af.
Het moslimverleden dan is nog enigszins 'recent', want de Reyes Catolicos konden het slechts vijf jaar vóór de val van Granada toevoegen aan hun Reconquista-palmares. Aan moslimdynastieën heeft het alvast het monument te danken, waarvoor een bezoeker zich toch even zou moeten loswrikken uit zijn strandstoel langs de Costa: de Moorse burcht.
Voor mij de meest verrassende ontdekking van Andaloesië, waar Sevilla, Granada en Cordoba zo sterk schitteren, dat je Málaga zou vergeten. Bezoeken dus, maar misschien voor jezelf houden.

Picasso

Als je er als kind maar wat op aan het loskliederen was met waterverf, werd je afgedaan als een Picasso, herinner ik me nog. Het heeft dus wel even geduurd vóór ik doorhad dat Picasso een echte kunstenaar was. En het heeft nog langer geduurd, tot verleden week zelfs, vóór ik voor het eerst hoorde dat Pablo Ruiz Picasso in Málaga werd geboren.
Zijn geboortehuis bevindt zich op de Plaza de la Merced. Neen, niet het huis met de gedenkplaat erop. Mijn Spaanse leraar vertelt het me, van zodra hij vindt dat ik in vertrouwen kan genomen worden en het ook al niet ga verder vertellen. Picasso's echte geboortehuis staat namelijk aan de overkant van het plein. De huidige eigenaar van de ijzerwarenwinkel wilde de overlast niet.

Op zijn 8ste jaar trokken de Picasso's weg uit Málaga en tien jaar later belandde de jonge Picasso al in Parijs. Màlaga zou hij nooit meer aandoen. Toch noemde de stad zijn nieuwe luchthaven vijf jaar geleden naar de schilder en pakt het nu uit met een heus Picasso-museum, dat op slag helemaal bovenaan de lijst van toeristische hoogtepunten van Andaloesië prijkt. Dat ruikt een beetje naar recuperatie, niet? Hoewel er na de cultuurdorre Franco-periode natuurlijk wel een en ander goedgemaakt moest worden.
En dat museum, echt, na twaalf zaaltjes met telkens enkele onbekende en in mijn ogen tweederangswerkjes, voel je je niet onmiddellijk cultureel veel rijker. Een filmpje in de eerste zaal toont hoe Picasso in dertig seconden een duif schildert op een glazen plaat. Daarmee is de toon al gezet. Het gebouw zelf is een geslaagde, sobere restauratie van enkele 16de eeuwse panden. Het opmerkelijkste aan het museum bevindt zich in de kelder, waar bij de restauratie de grondvesten van een oude Fenicische stadspoort uit de 8de eeuw voor Christus blootgelegd werden.

Alcazaba en Gibralfaro

Voor het Alhambra in Granada moet je het ganse jaar door tickets boeken op voorhand en specifiëren of je in de voor- of namiddag deel wil uitmaken van het dichte toeristendéfilé dat door de site schrijdt.
Niets daarvan in Málaga. Met wat geluk en timing buiten de drukkere uren, krijg je de immense dubbele burcht nog helemaal voor jou alleen.

Wel, zo was het alvast tijdens het uitgebreid bezoek van Joon en mij in februari 2011. Een kort verslagje.
Op de opklimmende heuvelrug, die Málaga scheidt van zijn haven, slingert zich over meer dan een kilometer een dubbele versterkte muur met torens. Op het laagste en hoogste punt is binnen die randversterking telkens een burcht gebouwd.
De benedenvesting, de Alcazaba, kijkt over het oude Romeinse theater dat na vijftienhonderd jaar vergetelheid weer aan de oppervlakte ligt. Op het hoogste punt van de heuvel gaan de buitenmuren opnieuw verder uit mekaar en omarmen er de tweede burcht. Het is de Gilbralfaro, de vuurtorenberg. De Feniciërs hadden hier al een uitkijkpost. Midden de 11de eeuw bouwden de Moorse heersers de gemeenschappelijke buitenste beschermmuur en beide burchten erin (herop), bijna 1000 jaar geleden. Veroveringen, aanbouw, inbouw en verwaarlozingen kregen ze niet klein. Een zorgvuldige restauratie, die meer dan 60 jaar duurde, bracht de militaire vesting mooi terug tot haar recht. Voor de Gibralfaro moet je wel helemaal de heuvel op, een aardige klim, maar het bezoek en het zicht verdienen de inspanning wel.

De Alcazaba is een juweeltje van smaak, schaal en verhoudingen. Vanbij het Romeins theater trek je door drie poorten in zigzag naar een vierkante toren met een poort in een hoefijzerboog. De muren zijn opgetrokken in bakstenen, van twee kleuren en formaten. Dat is misschien wel een Byzantijnse invloed of traditie, want het Oostromeinse Rijk had de rots twee eeuwen onder zijn controle. Op het hoogtste niveau bevindt zich het complex in drie gebouwen van de voormalige residentie van de Qaïd, grotendeels opnieuw opgetrokken, maar de dispositie van de gebouwen en de kamers, de doorgangen en zichten over de muren zijn precies zoals in de Middeleeuwen. Grandioos. Ik heb hier wat extra foto's. Toch zelf eens gaan bezoeken bij je volgende ontstressingsvakantie in Torremolinos!




Enkele extra foto's van het tweede rondje in Oost-Andaloesië: klik op de link