Venetië - Griekenland 

21 juni - 7 juli 2009 en 12 - 21 juni 2010

In twee etappes

Bedoeling was om van thuis met Hans door Duitsland en Oostenrijk naar Venetië te fietsen en vandaar alleen door te stoten door ex-Joegoslavië en Albanië naar Griekenland. Vlak vóór vertrek haakte Hans af. Dat verhaaltje kan ik toevoegen aan het bekende en niet erg populaire forum onder langeafstandsfietsers ‘de onmogelijke zoektocht naar fietspartners’. Je leest er dat je ongeveer evenveel kans hebt op een ‘alien’ te botsen onderweg als op het vinden van iemand, die in dezelfde periode naar dezelfde bestemming wil fietsen met vergelijkbare geplande dagafstand, idem budget, overeenstemmende keuze voor tent of pensionnetje, gelijke houding ten opzichte van slecht weer en meer van dat. Bij Hans waren de centen op, voor wie dat graag wou weten.
Ik sloeg dan maar dat gemeenschappelijke stuk over, vloog met fiets naar Venetië en begon daar aan een zeer bijzondere tocht, die ik hieronder verhaal. Maar het gat op mijn kaart van Europa zat me meer dan dwars en precies een jaar later heb ik het vlug dichtgereden, omwille van de volledigheid en ook omdat het een zeer mooie tocht is door Duitsland en Tirol. Ik heb er enkele merkwaardigheden van uitgeschreven na het Balkan verhaal.


Overal Balkan! (2009)

Eén groot wespennest, die Balkan. En allemaal de schuld van de Turken. Weet je wat 'Balkan' betekent in het Turks? Dat weet je niet, hé - aan het woord is een ietwat opgewonden en lichtjes aangeschoten Montenegrijn in het kneuterige havenstadje Bar - wel, bal betekent honing en kan is bloed. En zo is de Balkan, eerst smaakt het zoet, dan vallen de klappen!
Ik bedenk nu dat ik daarvoor zo ver niet had moeten fietsen, het staat inderdaad in ieder Turks woordenboekje. Maar intussen heb ik het met eigen ogen gezien en kan alleen maar bevestigen: de Balkan is doordrenkt van het bloed van mensen, die mekaar absoluut geen deel van de honing gunnen.



Fietsluw Venetië
Venetië laat geen fietsen toe op zijn historische eilandjes. Ik kon het eerst niet echt geloven, het lijkt tegen alle stadstrends van tegenwoordig in te gaan. Als je de trappenbrugjes ziet en de toeristentsunami door de smalle straatjes, is er echter niet veel tegenin te brengen. Gevolg, geen klassieke vertrekkersfoto van 'ik+fiets+monument-op-achtergrond'. Zelfs een bezoekje te voet zat er niet in op de vooravond van mijn vertrek, want toen ik van de luchthaven Marco Polo over de lange dijk van het vasteland naar Venetië gefietst was, bleek er op die Piazzale Roma met zijn bussen- en parkingchaos nergens een plaatsje te vinden om de fiets veilig kwijt te kunnen en moest ik terugrijden naar het vasteland zonder bezoek.
Venetië zal dus wel niet erg hoog scoren in fietsersmiddens, maar geen nood, het was er zonder het publiek op twee wielen sowieso al ongelooflijk druk.

Route Venetië - Igoumenitsa in 15 etappes



Van Venetië naar Trieste gaat snel. De regio is zo vlak als de Polders. Het zijn trouwens polders. Tussen de 2 oorlogen in werden tientallen vierkante kilometer landbouwgrond gewonnen op de zee en de moerassen. Langs de rechte wegen staat om de 500 meter nog een vervallen collectieve hoeve uit Mussolini-tijd, een woonkazerne voor migranten landarbeiders met graanschuur ernaast. Iedere coöperatieve heeft een eigen ietwat geladen naam, 'Vittoria', 'Fortuna', 'Volontá'.
Vóór Trieste wordt het landschap wat afwisselender, hier duiken de uitlopers van de Sloveense bergen de zee in. Trieste is trouwens maar met een corridor van 15 kilometer breed met de rest van Italië verbonden en maakt nog altijd de indruk van afgelegen uithoek. Liever dan in de grauwe stad te blijven hangen, duw ik al maar direct door naar Slovenië. De grens ligt trouwens maar op 5 kilometer van de stad en ik steven op de 200 kilometer af. Er zit een nieuw dagrecord in!

Sloveniës 42 kilometer Adriatische kust
Dat nieuwe dagrecord zal ik dan uiteindelijk nog duur betalen. Eerst begint het al te regenen - het zal een weeklang niet meer ophouden, maar dat weet ik nog niet - en dan lijkt die dichtbije, omcirkelende grens rond Trieste nergens te vinden. Alle wegwijzers leiden me steevast naar expresswegen en autostrades, verboden voor fietsers. Er zit niets anders op dan op kompas te rijden, strikt zuid-oost langs onduidelijke omheinde gebouwen en verlaten industriezones. Plots zie ik dat de asfalt van de weg van kleur verandert en de palen van de straatverlichting een ander vorm hebben: Slovenië. Geen grensbordje, alleen een verlaten douane-kantoortje een kilometer verderop. Zelfde problemen aan de andere kant van de grens: Slovenië verwacht alleen gemotoriseerde bezoekers en Koper (Capo d'Istria) kan ik alleen bereiken via een omweg langs de kust. Dat zal voor morgen zijn.
In Ankaran (Ancarano) hou ik het voor bekeken, het dagrecord is binnen, de regen blijft aanhouden, de fut is eruit, een onvervalste vakantie-residentie uit Tito-tijd ligt me te verwelkomen aan de kust.
'This complex is not renovated', krijg ik als verwelkoming en waarschuwing te horen aan de receptie. Alleen de prijzen zijn op Europees niveau gebracht, ontdek ik later. Maar veeleisend is een langeafstandsfietser niet. Ik krijg de sleutel van een paviljoentje en rij met de fiets het vakantiehuisje binnen. In het restaurant maak ik al direct vernieuwde kennis met de illustere, Slavische keuken. De soep, het brood, het vlees: de smaak van Polen, de Oekraïne, Irkoetsk en Siberië komt me tegemoet. Ik vermoed sterk dat er zoiets moet bestaan als een 'Kookboek van de Slavische Boerinnenbond'.

Lieflijk, bekoorlijk Istrië (Kroatische Nationale Dienst voor Toerisme)
Istrië ziet er op de kaart ongeveer uit als de Sinaï of India in het klein, een driehoek met punt naar het Zuiden. Eeuwenlang was het onder de controle van Venetië, dan vormde het een eeuw de zeetoegang van het Oostenrijks Keizerrijk en in 1954 werd de regio op Trieste na toegekend aan Joegoslavië, een beslissing van de Amerikaanse bezetter en prijs die de Italianen betaalden voor de repressie van de Slaven onder Mussolini.
De volledige Westkust van Istrië, waar de grootste concentratie Italianen woonden zag in 1954 zijn bevolking vertrekken. Je ziet en voelt het nog als je van het Sloveense Koper over Izola, Portorož naar de Kroatische kustplaatsjes Umag, Novigrad en Rovinj rijdt. Dit waren Capo d'Istria, Isola, Porto, Umago, Cittanova en Rovigno, die evenzeer bruisten als Italiaans klonken. Pas in de jaren '70, met het opkomende toerisme, werden de plaatsjes weer bevolkt, gerestaureerd en opgeblonken tot attracties. Op Koper na, de enige toegang van Slovenië tot de zee met een haven in volle uitbreiding, is de Westkust van Istrië een recente toerismestrook in een oud decor.
Toch heb ik geluk van nog op een rariteit te botsen, wanneer ik een van die stadjes (Umag) met de fiets verken en boven een steil straatje aan een trap beland, waar mijn exploratie met de zware fiets eindigt. Een vrouw roept een andere vanop het balkon toe in een taal, die op Italiaans lijkt. Istrisch Venetiaans, antwoordt ze op mijn vraag. Er zijn maar enkele duizenden sprekers meer, lees ik later op internet.

De beloofde charme van Istrië blijft uit. De voortdurende regen zit daar wel voor veel tussen. De kolonnes Duitse en Oostenrijkse campingcars ook. De prijzen dan. Croissant met koffie, acht Euro. Uitgedrukt in Kroatische Kuna waren het er 60, net gewisseld, zodat ik al terug aan het peddelen ben vóór ik de omrekening gedaan heb.
Ik fiets naar het Zuidpunt van Istrië in Labin, om vandaar langs de Oostkust weer naar het Noorden te rijden, richting Rijeka. Oostkust van Istrië met Baai van Rijeka Een stevige tocht, weer regen, maar een stuk authentieker en eerlijker van bewoning en in ontvangst. Om een plaatsje te krijgen voor de nacht in Rabac moet ik wat aandringen. Het stadje ligt 200 meter lager onder Labin aan de kust, een lange, smalle strook hotels en huizen met vakantieverblijven. Voor één nacht heeft niemand plaats en ik moet een oude dame overtuigen met van die Kuna's om me een van haar lege gastenkamers te geven. Op de keukentafel rekent ze eerst uit hoeveel me dat allemaal gaat kosten aan supplementen. En geen ontbijt, want voor één gast, maakt ze zich niet moe. Geen nood, ik koop een voorraadje bij mekaar in het kleine centrum. 's Avonds is mijn gastvrouw al veel vriendelijker, wil ze alles weten over mijn tocht, vertelt ze over haar Italiaanse ouders en de verkroatisering na 1954 en 's morgens is er plots toch een uitgebreid ontbijt, met speciale witte kaas met honing. En de overnachting hoef ik niet te betalen, maar nu word ik lastig en betaal toch. Komt erop neer: een fietstoerist breekt door het geld- en afzetpantser van de ontvangstbrigade in die zonnige bestemmingen, zo heb ik het wel al meer dan eens ervaren.

Rijeka (Kroatisch voor rivier) doe ik niet aan. Het is een modern industriecentrum, de vroegere Italiaanse grensstad Fiume (Italiaans voor rivier). Noordwaarts de bergen in kom ik weer in Slovenië.

Slovenië is al helemaal EU
Hoe ze het in dit landje klaargespeeld hebben, is me niet helemaal duidelijk, maar het is qua niveau van huisvesting, wegenis, organisatie nauwelijks nog te onderscheiden van het Westen. En vandaag is Slovenië precies 18 jaar geleden uit Joegoslavië gestapt. Meerderjarig en al meteen economisch volwassen. Een aardig stukje toerisme ook, het doet een beetje Ardens aan. De meeste gasten strijken ook hier neer met hun campingcar. Steevast zit een paar van middelbare leeftijd achter de voorruit en kijken ze mij vanop afstand lang en onderzoekend aan, als we kruisen. Ik beeld me het gesprek in, dat daarop volgt. Hij: 'Ho, dat zou ik ook eens willen doen, zo met de fiets op reis.' Zij: 'Maar dat kunt gij al lang niet meer.' Hij weer: 'We zullen maar zwijgen over wat gij allemaal niet meer kunt.' Einde gesprek.
Is Slovenië zo een beetje Groothertogdom Luxemburg, dan is Ljubljana helemaal de stad Luxemburg. Omwille van een Sloveense vriend in Brussel wil ik er per sé eens rondkijken en wat sfeer opsnuiven, maar het centrum is nog kleiner dan ik dacht en ik moet al een stukje terugfietsen om langs de Staro Trg naar de bekende driedubbele brug te rijden. Meer is er eerlijk gezegd niet over te vertellen.
Langs de Krka gaat het dan Oostwaarts, tot vlak voor de grens met Kroatië, ongetwijfeld het mooiste traject van de hele reis. Het vakantiegevoel wordt nog compleet met een overnachting in Kostanjevica na Krki, een onooglijk klein bloemendorpje met een mooi hotelletje, twee houten bruggen in een bocht van de Krka, een groot grasveld met terrasjes en eindelijk ook eens een ondergaande zon. Die zal er de voorbije dagen ook wel geweest zijn, alleen zag je ze niet van de regenwolken.

Overzicht etappes

Weer Kroatië
Alvast vanop de fiets gezien is Slovenië er dus in geslaagd zich los te haken van de Balkan en aan te sluiten bij West-Europa. Kroatië ligt er dan weer niet zo glimmend bij, aan deze kant vlak vóór Zagreb. Ik heb de route ook niet gekozen voor het landschap of de mooie plekjes, maar wel voor een nostalgische stop: Dugo Selo.

Diep in de jaren '70 rijden drie vrolijke Leuvense studenten over Duitsland en Oostenrijk Joegoslavië binnen met een groene tweedehandse Renault 16. Turkije, ze komen eraan! Het gaat lekker vlot. De tweede dag, een dinsdag, laten de drie 's middags Zagreb al achter zich en gaat het vandaar gezwind over de expressweg richting Belgrado, allemaal binnen het toenmalige ene, grote, socialistische land van Tito. De weg Zagreb-Belgrado, voornaamste verkeersas van het land is een vlakke, geasfalteerde voorrangsweg op de breedte van drie rijvakken zonder middenberm. Zo'n vijftig kilometer over Zagreb vliegt de vlotte R16 tegen hoge snelheid (maar heus niet sneller dan de rest van het verkeer) op de gelijkvloerse kruising met de weg van Dugo Selo naar Rugvica af. Op dat ogenblik wil een gemeente-arbeider van Dugo Selo met een aftandse donkerblauwe truck de hoofdweg dwarsen richting Rugvica. Midden de weg botst hij tegen de linkerflank van de R16 aan en rijt hem open met zijn zware bumper. De personenauto wordt van de weg gecatapulteerd, slingert tegen de rand aan, gaat zijdeling over kop, draait twee keer om zijn as en belandt tenslotte op zijn dak in een lagergelegen gracht. Twee van de drie studenten zijn gewond, de derde wringt zich uit het wrak en helpt de twee andere eruit. Het meisje op de achterbank heeft een diepe snede aan de hals, de jongen aan het stuur is door de truck geraakt aan de schouder. Mensen komen aangelopen om te helpen en overgieten de gewonden ter ontsmetting alvast met de lokale pruimenjenever, de slivovitsj. De twee gewonden worden naar de overkant gebracht om aan een pompstation op een ziekenwagen te wachten. De derde inzittende graait de meeste persoonlijke spullen en papieren uit de wagen, die ondersteboven ligt. Hij neemt zijn fototoestel en fotografeert de wagen, het kruispunt, zijn gekwetste vrienden, de stomdronken, ongedeerde chauffeur van de truck. Met die foto's, het verhaal van het ongeval en de crazy gebeurtenissen die erop volgden, wint hij later een reisverhalenwedstrijd van Touring Club. Dat was ik.

Plaats van het ongeval
Een héél, héél speciaal moment, als ik dertig jaar later met de fiets hetzelfde kruispunt nader.
De expressweg is een heuse autostrade geworden. De weg Dugo Selo - Rugvica loopt aan beide kanten dood tegen de vangrails, de verbinding is nu gemaakt met een brug enkele tientallen meter verder. Het pompstation ligt er nog, op het oude kruispunt, maar niet meer bereikbaar vanop de autoweg. Het lijkt al een paar jaar dicht te zijn. Ik zoek omwonenden om mijn verhaal te vertellen. Niemand begrijpt iets, tot een vrouw er haar zoon bij haalt. Dat gaat al veel vlotter: hij heeft jaren in Antwerpen gewoond. Algemene hilariteit, als hij mijn wedervaren in het Kroatisch vertaalt. Ja, ze herinneren zich dat dodenkruispunt nog van vóór er een brug was. Wat is daar allemaal niet gebeurd van 'wrede accidenten', wij kwamen er nog goed van af. Om af te ronden zeg ik dat ik deze keer maar met de fiets gekomen ben, stukken veiliger dan met de auto. Errug grappig! Ik bedank nog eens formeel het Kroatische volk voor zijn hulp van toen en zwaai me weg uit het gezelschap. Op de brug stuur ik een berichtje naar Lulu, de taaie medestudente, die zich diezelfde namiddag zonder verdoving moest laten hechten aan de hals in een ziekenhuis in Zagreb. Thuis heb ik nog de kaart van Joegoslavië, die Lulu achterin de auto aan het bekijken was op het ogenblik van de klap en waar nog bloed met stukjes glas aan kleeft.

Sava
De rest van de dag vul ik met een snelle rit op de linkeroever van de Sava, de grote rivier, die zich vanin Slovenië over Zagreb dwars door Kroatië naar Servië begeeft om in Belgrado samen te vloeien met de Donau. Kroatië - Lonjsko Polje - Prelosjtsjitsa - traditionele houten huisjeEnkele dorpjes in de Sava-vlakte proberen hun oude houten huizen te beschermen. Het zijn boerderijen, woonhuizen, stallen en schuren onder één dak, mooi maar fragiel, onaangepast aan de moderne landbouw en bedreigd in hun behoud. In Sisak heb ik net mijn fietszakken in een hotelkamer binnengesleept, als er een hevig onweer losbarst. Dat is een compensatie voor deze eerste fietsdag zonder regen. Op tv gaat het allemaal over Michael Jackson. Je hoeft geen Kroatisch te verstaan om door te hebben dat hij er beroerd aan toe is. Over onze nationale Karel Van Miert en zangeres Yasmine, even verscheiden, geen woord.

Sava is niet alleen een rivier, het is ook de naam van de patroonheilige van Servië, de stichter van de orthodoxe Servische kerk, nu onder patriarch Pavle. Heeft Servië overal aan macht ingeboet en achtereenvolgens Joegoslavië, Slavonië, de Krajina, Montenegro en nu Kosovo verloren - je zou voor minder depressief worden - de 95jarige Pavle is wasnog altijd de enige spirituele authoriteit over alle ex-Joegoslavische orthodoxen. (Pavle is overleden in november 2009 en opgevolgd door Irinei)

De Sava rivier mag nog zo vreedzaam kronkelend door het vlakke landschap voeren, vanaf Sisak verwordt hij stilaan tot natuurlijke grens tussen oude grootmachten, die, vergaan als ze mogen zijn, hun historische slagschaduw nog sterk over de streek gooien. Het hangt zelfs in de lucht. Hier botsten Constantinopel en Rome via hun respectievelijke bondgenoten, de orthodoxe Serviërs en de katholieke Kroaten en precies dezelfde confrontatie-lijn werd 500 jaar later de grens tussen Oostenrijks-Hongaarse dominantie en Ottomaanse bezetting. Jasenovac heet het raakpunt van die beschavingen.

Jasenovac, loodzware oorlogsgeschiedenis
Enkele kilometer vóór de grens snijdt een spoorwegbrug schuin over de Sava en rijd ik het oorlogsgebied van de jaren '90 (en daarvoor 1944, 1940, 1912, de jaren 1880 en ga maar door) binnen. Kroatië - Jasenovac - plaats van Ustashi concentratiekamp en strijdplaats van de Joegoslavische oorlog Naast het bruggehoofd staat een tank geposteerd als een soort lugubere verwelkoming. Ik kan uit zijn beschildering en opschriften niet uitmaken of hij er gestaan heeft ter verdediging van de Kroatische, Bosnisch-Servische, Joegoslavische of nog andere belangen.
Jasenovac is het grensdorp, het torst een overteerbaar zware geschiedenis. Nu is het zo goed als helemaal Kroatisch. Vóór de confrontatie telde het twee grote gemeenschappen, een Kroatische en een Servische, netjes gegroepeerd rond een katholieke en een orthodoxe kerk. De kerken staan er nog alle twee, rond de katholieke is wat beweging, zijn de huizen hersteld op enkele ruïnes na. Het postkantoor is open en twee kleine winkeltjes. De tweede kern van Jasenovac rond de orthodoxe kerk, afgescheiden door de hoofdweg is leeg. Hotel Sava verrijst als een zwartgeblakerde betonnen doos zonder gevel, in de karkassen van de huizen groeien bomen. Nochtans namen Servische troepen vanuit Bosnië Jasenovac bij het begin van het Joegoslavisch conflict in en bezetten het tot Kroatië met Amerikaanse steun de afgescheurde republiek RSK (Servische Republiek van het Grensgebied) weer van de kaart veegde. De Serviers vluchtten over de Sava en namen de archieven van het concentratie-kamp Jasenovac mee. Ze lieten die getuigenissen liever niet achter op de Kroatische oever, de plaats zelf van het kamp. Daar hadden de Serviërs alle reden toe.

In de tweede wereldoorlog was Jasenovac het grootste vernietingingskamp van de Balkan, gegroeid uit een gevangenenkamp van de Nazi's en beheerd door hun Kroatische handlangers van de Ustahi. Honderdduizenden mensen werden er vermoord, voor het merendeel Serviërs. De wreedheden in het kamp, de executie-wedstrijden tussen de kampcommandanten gingen zover dat zelfs de Nazi-beulen tot gematigheid opriepen. Ik ga er mijn fietsverhaal niet mee bezwaren, de lezer, die er zich een idee van wil vormen vindt genoeg informatie op internet. Laat me zeggen dat ik in Jasenovac alvast niet veel sympathie opgedaan heb voor de Kroatische zaak en begrijp waarom de Serviërs de zorg voor het voormalige concentratie-kamp liever niet overlieten aan Kroaten, ook al zijn die nu officiëel democratisch en verzoenend.

Langswaar naar Bosnië?
Nergens in Jasenovac staat een wegaanduiding naar Bosnië. De BiH (Bosna I Hercegovina) is taboe. Niet dat het moeilijk is de richting ernaartoe te vinden, de brede weg, die het dorp in een Servisch en Kroatisch deel verdeelt, gaat recht op een grote brug over de Sava en de zijrivier Una af. Aan de overkant is Bosnië.

De Srpska Republika
Gelukkig is er die 'a', anders waren het allemaal medeklinkers. Neemt niet weg dat het klinkt als de naam van een duistere autonome regio van een deelrepubliek van de voormalige Sovjet-Unie, een piratennest, dat net door het Kremlin erkend is als zelfstandige staat om het Westen te pesten. De Srpska Republika is één van de twee deelstaten van Bosnië-Herzegovina. De andere heet de Moslim-Kroatische Federatie. Niet dat de Kroaten wél zin hadden om samen te gaan met de Moslims (de Bosnjaks), maar ze waren gewoon te verspreid gesitueerd in het oude Bosnië om een aaneensluitende regio te vormen na de burgeroorlog, zich daar dan met zijn allen te concentreren en die als aparte entiteit te laten erkennen. De Serviërs binnen Bosnië speelden het wel klaar, zij het met grote territoriale verliezen aan de andere partij. En zo bestaat Bosnië-Herzegovina uit twee entiteiten, die volledig naast elkaar leven en niets met mekaar te maken willen hebben. In de Srpska Republika zwaaien ze met de Servische vlag, in de Federatie met de gele lelies op groen veld van de Moslims of de Kroatische vlag in streken waar de Kroaten in de meerderheid zijn. De mooie, nieuwe blauwe vlag met gele driehoek en sterren van de BiH zelf zie je nergens.

Bosnië en Herzegovina - deelstaten Srpska Republiek en Moslim-Kroatische Federatie Srpska beslaat de helft van Bosnië-Herzegovina, in twee gebieden in het Noorden en het Oosten. De hoofdstad was eerst Pale, een kleine voorstad van Sarajevo, van waaruit Karadjic en Mladic het beleg van Sarajevo organiseerden. Later werd het Banja Luka. De twee gebieden (in het turkoois) grenzen eigenlijk niet aan elkaar. Precies tussenin, in het midden, ontbreekt een stuk van 30 kilometer, in tegenstelling tot wat je uit het kaartje, dat ik van de website van Srspska geplukt heb, zou denken. Hun cartografen zijn net zo precies als die van de Brussels-Waalse gemeenschap, die het ook klaarspelen om Brussel aan Wallonië te doen grenzen.
Ik had verwacht van in Srpska alleen Serviërs te vinden, een zogenaamd etnisch-zuivere regio, maar niets in minder waar. In het eerste plaatsje, Orahova, verrijzen fier twee nieuwe moskeeën. De Noordergrens met Kroatië is zelfs overwegend Moslim, een situatie die dateert van de Ottomaanse tijd, toen de Turken die grensregio met Moslims bevolkten, die ze meer betrouwbaar achtten in de verdediging van hun rijk. Niet dat de Serviërs hun deelrepubliek niet stevig in handen hebben. Plaatsnamen en wegwijzers zijn in het Cyrillisch, op ieder kruispunt hangt de Servische vlag, in ieder dorpje een monument aan de gesneuvelde Servische helden van de Bosnische oorlog.
Bosnië - Srpska Republiek - Banja Luka - Christus Verlosserkathedraal Hoofdstad Banja Luka is nog zelfverzekerder Servisch. Pats in het centrum is de nieuwe Orthodoxe kathedraal opgetrokken op de plaats waar ze vóór de oorlog stond. Tito Joegoslavië had het nooit nodig gevonden ze herop te bouwen. Langs de slanke toren hangt een lange Servische vlag met kruis en een Cyrillische letter 'C' (S) in ieder kwadrant. Dat staat voor 'Само слога Србина спасава' (Samo sloga Srbina spasava) of 'Alleen eenheid zal Servië redden'. Met andere woorden, we hoeven op niemand anders te rekenen. Je ziet die CCCC in de Balkan overal als grafitti opduiken. Banja Luka is voor de rest 'geneutraliseerd', alle monumenten uit Turkse tijd zijn opgeruimd, ze bleken onherstelbaar beschadigd. De voornaamste moskee wordt met internationale steun heropgebouwd, maar het zou de 'traagst vorderende werf van de Balkan' zijn. Toch is het best leuk flaneren in het centrum van Banja Luka, de eerste echte zomeravond van mijn fietsreis trouwens.

De Vrbas-vallei tussen Serpska en de Federatie
Vanuit Banja Luka fiets ik de vallei van de Vrbas binnen, een tamelijk nauwe kloof met een onstuimige bergrivier in het midden. Het water is mooi turkoois-wit van de gesteenten, die het meesleurt. Dezelfde kleur van de magnifieke meren in het Rocky Mountains gebied in Canada. De Vrbas is perfect geschikt voor wildwaterrafting, in kleine groepjes met rubbersloepen tussen de rotsblokken en versnellingen wrikken. Over meer dan 20 kilometer worden houten controle-posten en kleien podia opgebouwd voor internationale wedstrijden deze zomer. Hoe vredig allemaal.
De laatste kilometers in Srpska is het erg stil en heeft blijkbaar niemand de verbindingsweg tussen Banja Luka en Sarajevo, de twee grootste steden van Bosnië nog nodig. Zonder zichtbare overgang kom ik dan in het gebied van de Moslim-Kroatische Federatie aan. Het eerste plaatsje is Kroatisch, een eilandje van katholieken tussen de Moslims en de Serviërs. Dat laten ze ook alweer zien met de bouw van een grote, nieuwe kerk in de vorm van een slakkenhuis, de St. Ivo in Vukicevci. Wat verderop beheersen de Kroaten ook nog de kleine, pittoreske stad Jajce, een versterkte stad op de flank van de vallei van de Vrbas. Jajce had nationale bekendheid in Joegoslavië, het vroegere federale land werd er opgericht door Tito en zijn partisanen. Kroaten mogen dat schrijntje dus bewaren, maar daarna worden ze binnen de Moslim-Kroatische Federatie zo goed als onzichtbaar tot helemaal aan de kuststrook.

Europees Moslimland
Na Jajce is alles dus Bosnjaks. De sfeer voelt erg anders. Sinds de Joegoslavische oorlog wonen in het kernland van Bosnië bijna uitsluitend Moslims. Historisch waren ze hier in het binnenland al eeuwen de overheersende groep, hun voorouders, de Bosnjakse christenen zouden om een onduidelijke reden veel ontvankelijker geweest zijn aan de Ottomaanse druk om te bekeren. De Bosnjakken spreken Servo-Kroatisch, maar tegenwoordig valt de eenheidstaal van het vroegere Joegoslavië om politieke redenen weer uit elkaar in een Servische, Kroatische en Bosnjakse variant. Bosnjak staat trouwens alleen voor Moslim, geen Kroaat binnen de Moslim-Kroatische Federatie die eraan zou denken zich Bosniër of Bosnjak te noemen, geen Serviër uit de Srpska Republiek die dat ooit zou doen. Voor hen is Bosnië een kunstmatige, Amerikaanse constructie uit de Dayton-akkoorden, een land zonder recht op bestaan, dat had moeten opgesplitst worden tussen Kroatië en Servië.

Gebatterd Travnik
Onder de Ottomanen was Travnik de hoofdstad van de 'pashalik' Bosnië. Net voor het einde van de Turkse periode werd de zetel van het bewind nog naar Sarajevo verplaatst. In het centrum van Travnik staan nog enkele interessante gebouwen uit Turkse tijd, turbes (grafstenen) van de viziers en moskeeën. De stad is nog maar nauwelijks bekomen van de pandoering in de oorlog. Bosnië - Moslim-Kroatische Federatie - Travnik - begraafplaats slachtoffers van de agressie Vlak in het centrum ligt een uitgestrekte begraafplaats van jonge Moslims, bijna alle geboren in de jaren zestig of zeventig. Bijna zeker leven hun ouders nog, hun broers en zussen alleszins en is de herinnering aan die zwarte jaren nog heel levendig. Sommigen van de jongens, die hier begraven werden, stierven in het beruchte kamp van Prijedor, waar veel Moslims uit het centrum van Bosnië naartoe gebracht werden door de Serven. Iedereen hier zal wel zijn eigen oorlogsverhaal hebben en misschien uit zijn geboorte-streek naar deze 'muslim haven' gevlucht zijn. Travnik ziet er nog erg gekwetst uit, het voelt deprimerend aan.
De stedenbouwkundige rampenreeks van Travnik is evenzeer indrukwekkend. Eerst gooiden de Oostenrijkers de helft van de oriëntaalse stad tegen de grond om hun rechte lanen, spoorwegen en parken aan te leggen. Dan vernielde een reusachtige brand in 1903 de helft van de oude stad. In de jaren '50 sloeg het schrale urbanisme van het Tito-socialisme toe en in de jaren '90 dus de vernielingen en volksverhuizingen ten gevolge van de burgeroorlog.
Toeval wil dat de enige Balkan-Slavische schrijver, die ooit de Nobelprijs voor Litteratuur won een Serviër is uit Travnik, Ivo Andrič. Zijn geboortehuis en museum zijn dicht, er zijn geen Serviërs meer in Travnik om het in ere te houden.

Are you from Holland? No, no!
Vaak denken mensen dat ik uit Nederland kom, meestal spreek ik het niet tegen. Je vangt dan altijd een vleugje trots op van de vraagsteller dat hij dat helemaal geraden heeft. Niet zo in de Moslim-Kroatische Federatie echter!
Weinig of geen bezoekers in Travnik. Ik zie wat Zweedse en Noorse nummerplaten, maar dat zijn Bosnjaks, die in de jaren '90 door de Skandinavische landen opgenomen werden als vluchtelingen en nu even terug in het land zijn. Wie helemaal ontbreekt in de Moslim-Kroatische Federatie zijn de Nederlanders. Anders geen land waar je komt of er zijn Nederlanders. Ik ben er in alle uithoeken van de bol tegen het lijf gelopen, ze zijn overal. Behalve in Bosnië blijkbaar. Helemaal 'Holländerfrei'.
Hoogstwaarschijnlijk heeft het alles te maken met Srebrenica, de moslim-enclave in Bosnisch-Servisch gebied. Tijdens de Joegoslavische oorlog moest Srebrenica door Nederlandse militairen beschermd worden, een taak waar het 'Dutchbat' de bal volledig verkeerd sloeg, onwillekeurig hand- en spandiensten leverde aan de Serviërs met de genocide op duizenden moslim als gevolg. Achtduizend mannen werden afgemaakt in juli 1995. Foto-materiaal van het Dutchbat geklungel ging verloren bij de ontwikkeling van de filmpjes in een labo van het leger, maar de wereld kwam er toch achter en Nederland met zijn goed onderhouden progressief vredesimago hield er een enorme kater en schuldgevoel aan over. De Nederlandse regering viel.

Overzicht etappes BiH, Dalmatië en Montenegro



Visoko won ooit prijzen
In Visoko rij ik vier andere langeafstandsfietsers voorbij, de eerste lotgenoten van de ganse reis. Twee Italiaanse koppels uit Trieste op weg naar een strandbestemming in Dalmatië met een omweg door Bosnië. We slaan een praatje over fietsmateriaal en het ontaardt al vlug in een warme discussie, als blijkt dat ik overtuigd rij met een vlinderstuur zoals de twee vrouwen er ook eentje wilden, wat door de mannen als nutteloos afgedaan werd. Fietstassen vooraan vonden die kerels ook al geen goed idee. Ik probeer tevergeefs iets te verzinnen om hun ook een matchpunt te geven.
In de chaos van het vuile stadje ontwaar ik een eigenaardige constructie met een groene metalen fabrieksschouw. Het blijkt een gebouw te zijn dat ik zeer goed ken, de witte moskee van Serefudin! In de jaren '80 werd het gebouw voorgedragen voor de internationale architectuurprijs van de Aga Khan en bekroond. Ik heb een jaar inzendingen voor een latere editie van die Prijs helpen analyseren en documenteren in het hoofdkwartier van de Ismaelische stichting in Genève. Het dossier voor de kandidatuur van de brug van Mostar, die ik nog zal bezoeken op mijn reis, heb ik toen samengesteld. De witte moskee met groene minaret van Visoko hing tegen de muur in ons bureau. Nooit gedacht dat ik ze ooit in het echt zou zien. Ik vraag me zelfs of of iemand het hier wel weet. Veel glans heeft de prijswinnende constructie alleszins niet meer. Net als het stadje zelf, is het gebouw verre van fris en heeft het geen enkel onderhoud gehad sinds de oorlog. Geen prioriteit hier in Visoko, misschien moest Prins Aga Khan met wat geld over de brug komen. Visoko is voor de rest een erg verkommerd plaatsje. Ik zie ook nogal wat gehandicapten op straat, jonge mensen, waarschijnlijk oorlogsslachtoffers. Wel, als overgang naar Sarajevo kan dit al tellen.

28 juni
In 1389, op 28 juni, verloor de Servische tsaar op het Merelveld een beslissende slag tegen de Ottomaanse indringers. De bezetting zou 490 jaar duren. Op de 600ste verjaardag van die slag, 28 juni 1989, hield Slobodan Milosevic, toen nog president van een verenigd Joegoslavië, een krachtige pro-Servische speech op het Merelveld en luidde daarmee het einde in van de federale staat. 28 juni is de dag van de Ajvatovica, het grootste Islamitische evenement van Europa, in het kleine Bosnische stadje Prusac. Vandaag is 28 juni en van overal rijden bussen, vrachtwagens en auto's met groene vlaggen naar Prusac. Ik fiets recht op nog een ander 28 juni af , dat van 1914, de dag waarop in Sarajevo de Oostenrijkse aartshertog Franz Ferdinand vermoord werd, door een Servische activist. De aartshertog ging in Sarajevo zijn huwelijksverjaardag vieren op 28 juni en kende blijkbaar zijn 'Geschiedenis van de Balkan' niet!

Plaats van de aanslag
Sarajevo draagt een naam van Perzische oorsprong. De Ottomaanse Turken benoemden de plek met een leenwoord uit die taal, 'saray', paleis. De laatste halve eeuw van de Ottomaanse bezetting voerde de Turkse gouverneur er residentie en toen de Oostenrijkers op het einde van de 19de eeuw de controle over Bosnië overnamen bleef het de hoofdstad.

In 1910 was de Oostenrijkse Keizer, de legendarische Franz Joseph al op bezoek geweest in Sarajevo. In 1914 kwam zijn neef en troonopvolger langs, Franz Ferdinand - nu vooral bekend als een Engelse popgroep, die zich naar hem noemde.
Het was zondag 28 juni en om 10 uur 's morgens arriveerden Franz Ferdinand en zijn vrouw Sophie met een speciale trein uit Wenen in het station van Sarajevo.
Laat ik maar direct toegeven, als ik precies 95 jaar later op 28 juni Sarajevo aandoe, is het op de eerste plaats daarvoor. Vandaag zou de kroonprins alvast niet vermoord worden, want hij zou zich niet in een open auto laten rondrijden, het regent weer. Ik heb in detail gelezen waar en hoe de aanslag verlopen is en rij met de fiets het traject van de aartshertog af om dan in het kleine museum het gebeuren nog eens na te lezen en enkele minuten pal op de plaats van de dubbele moord te gaan staan.
Zeven samenzweerders van de ondergedoken Zwarte Hand militie, elk individueel gewapend om de aanslag uit te voeren hadden zich tussen de menigte verspreid langs het keizerlijk parcours.
Toch is het nog een ongelooflijk toeval te 'danken' dat de Aartshertog kon omgebracht worden. Eerst mislukte de aanslag!

Na aankomst werden de Aartshertogen van het station langs de kade van de rivier Miljacka in een motorcade van auto's met neergeklapt dak naar het stadhuis gereden.
Die kade was nieuw aangelegd door de Oostenrijkers en eindigde met het monumentale nieuwe stadhuis in oriëntaalse stijl (dat in de jaren '90 opnieuw bekendheid verwierf in zijn rol van nationale bibliotheek die door Serviërs in brand geschoten werd bij het beleg van Sarajevo).
Langs de Appelkade, aan de kant van de rivier, hadden de zeven jonge Servische samenzweerders zich verdeeld en wachtten op hun kans. De eerste twee slaagden er niet in hun wapens te gebruiken. De derde kon toch een granaat gooien naar de keizerlijke wagen, maar de aartshertog was bijdehand genoeg om de bom uit haar baan te slaan en ze onder de volgwagen te doen belanden, waar ze ontplofte en de inzittenden verwondde. De auto met de Aartshertogen trok op en de andere leden van de Servische bende verderop langs die Appelkade kregen geen kans meer om hun slag te slaan. Aangekomen in het stadhuis ging de ceremonie van de ontvangst gewoon door. Franz Ferdinand was wel wat kippig, hield het na een klein half uurtje voor bekeken en vroeg zich naar het Oostenrijks garnizoen in de stad te laten rijden. Maar eerst zou hij nog de gewonden van de volgauto in het ziekenhuis opzoeken.
Nu begint het.

Ik sta vóór het vroegere stadhuis. Het is volledig ingepakt in een corset van stellingen nu het door UNESCO wordt gerestaureerd om zijn functie van vóór de Joegoslavische burgeroorlog, Bosnische nationale bibliotheek, weer te kunnen opnemen. Het is vuil rond de werf en erg mistroostig onder de regen.

Aartshertogen verlaten stadhuis


Precies om kwart vóór elf die 28ste juni 1914, na de ingekorte officiële ontvangst, dalen de Aartshertogen de trappen van het stadhuis aan mijn rechterhand af. Hun voertuig wacht op de plaats waar ik met mijn fiets sta. De open auto van Oostenrijkse makelij heeft het stuur rechts. Sophie, gravin van Hohenberg gaat rechts zitten achter de chauffeur. Franz Ferdinand neemt plaats linksachter, Gouverneur Potoriek vooraan naast de chauffeur.

Ik zet mij in beweging en rij de Appelkaai af, zoals het keizerlijk convooi dat deed. Dat is niet makkelijk, want ergens na 1914 moet die Appelkaai enkele richting geworden zijn en ik rij tegen het drukke verkeer in.

Minder dan vijfhonderd meter van het stadhuis vertraagt de stoet al en de chauffeur wil rechts de Franz Jozephstraat inrijden naar het ziekenhuis. Vanop de hoek van de straat neemt een anonieme fotograaf een foto (hierboven) van het prinselijk paar in hun Gräf & Stift limousine, net vóór ze de straat inrijden.

Ik sla de Franz Josephstraat (nu de Groene Barettenstraat) in, net zoals de auto met Franz Ferdinand deed.
Gouverneur Potoriek, die achter de chauffeur zit, laat de keizerlijke auto direct stoppen, want het plan was van langs de Appelkaai verder te rijden, maar de chauffeur was niet op de hoogte gebracht. De wagen blokkeert en valt stil. Net op dat ogenblik stapt Gavrilo Princip, één van de samenzweerders, uit de broodjeszaak Schiller op de hoek en komt oog in oog te staan met zijn vijanden. Veel tijd heeft de 19jarige niet nodig om te reageren, hij trekt zijn FN pistool en vuurt vanop minder dan 2 meter op de Aartshertogen. Prinzip wordt overmeesterd, Sophia ligt roerloos op de achterbank, Franz Ferdinand mompelt nog enkele laatste woorden en sterft.

Ik sta met mijn fiets op de tegels, vanwaar Princip de schoten loste. In Joegoslavische tijd waren zijn voetafdrukken in het trottoir aangebracht en hing er een herinneringsplaat en hulde in Cyrillisch Servo-Kroatisch aan Princip, verlosser van het Oostenrijks juk. De voetsporen zijn verdwenen. Er hangt een nieuw opschrift, sober en neutraal, nu in Latijns schrift. Op de hoek van de straat is een klein museum ingericht. Er zijn geen bezoekers, ook al is het de 95ste verjaardag. Sarajevieten hebben wel wat anders om hun hoofd, de aanslag was een Servische aangelegenheid en de oorlog die erop volgde had hier niet zo'n impact als in het Westen. Vijftien jaar geleden woedde hier trouwens een andere oorlog met een belegering van 1000 dagen en duizenden slachtoffers.
Toch kan de draagwijdte van Princips schoten moeilijk overschat worden, vijf weken erna verklaarde Oostenrijk Servië de oorlog, twee maand later, op 2000 kilometer afstand, verwoestten de Duitser Leuven al.

Richting Dalmatië over Mostar
Van het museum rij ik onverwijld Sarajevo uit, veel anders heeft de stad (mij) niet te bieden. De brede uitvalsweg van de oude stad naar de moderne wijken en de luchthaven, afgezoomd met Tito appartementsblokken was het jachtterrein van Servische sluipschutters tijdens de belegering in de Bosnische oorlog. Hij kreeg internationale bekendheid als 'snipers alley' met de beelden van werkloze trams in het midden en slachtoffers van sluipschutters, die op de stoep bleven liggen. Veel van de hoogbouw is nog niet hersteld. Een enorme, nieuwe en aartslelijke moskee, een gift van Saoedi-Arabië, moet duidelijk maken waar Sarajevo nu voor staat.

Bosnië - Moslim-Kroatische Federatie - Mostar - op de oude brug Bosnië - Moslim-Kroatische Federatie - oude brug over de Neretva tussen Kroatische deel linkeroever en Moslimdeel Mostar ligt al binnen het bereik van het Dalmatische kusttoerisme. Het is er aardig druk in de ene gerestaureerde straat, die over de fameuse brug leidt. Vreselijke rit met de fiets: de straatbedekking bestaat uit ronde keien als een rugmassagekussen in cement gezet. Bill Clinton is de opnieuw opgetrokken Ottomaanse brug tussen de Kroatische en de Bosnjakse wijk in 2004 komen openen, maar alleen toeristen circuleren tussen de twee stadsdelen, het ene Kroatisch, de overkant Moslim, die niets met elkaar willen te maken hebben.

Medjugorje
Op Slavische klavieren verschijnt een gekke 'D' met een balkje door de verticale streep, een Đ (of als kleine letter đ), die staat voor de 'dj' klank. Als Kroaten vloeken, schrijven ze 'deđu'. De letter komt ook voor in Međugorje. Zonder aan de uitstraling van het pelgrimsoord te willen afdoen, vind ik die letter in de naam er wel het speciaalste aan.
In 1981, toen de Joegoslavische constructie een jaar na de dood van Tito al water begon te nemen, verscheen de Heilige Maagd er aan 6 kinderen, twee jongens en vier meisjes. De zes zijn intussen rond de veertig en wonen nog altijd in Medjugorje, volwassenen met gezinnen. Ze zien er niet geflipt uit en beweren nochtans dat Maria hun nog altijd verschijnt en blijft aanspreken met 'Kinderen'.
Het Vaticaan erkent de verschijningen (nog) niet en in tegenstelling tot die van andere plaatsen als Lourdes, Fatima en Banneux. Als het van de huidige Paus Benedictus afhangt, komt daarvan waarschijnlijk niet gauw iets in huis. De Paus-theoloog loopt niet hoog op met dergelijke devotie of een al te volkse kerk. In juni ging hij nog flink tegen zijn zin naar San Stefano Rotondo en het graf van Padre Pio, maar tegen die populaire heilige is geen kruit meer gewassen. Medjugorje lijkt ook niet meer te stoppen. Met twee miljoen zijn de pelgrims al die er ieder jaar naar afzakken. Italianen en Polen spannen de kroon.

Zoals de naam het blijkbaar zegt, bevindt het dorpje zich medju (tussen) twee gorje, bergen. Een ervan heet nu Verschijningsheuvel. Medjugorje ligt mooi midden in de overwegend Kroatische katholieke grensstrook van Herzegovina, op minder dan 50 kilometer van de grens met Kroatië zelf en de Adriatische Kust.
Medjugorje - St. Jacobuskerk Alles bij mekaar oogt het sober en sereen. Centraal is een alledaagse kerk met dubbele toren opgetrokken, een doodgewone parochiekerk met een grasveld erachter voor openluchtmissen. Op de achtergrond ligt de Krizevac, waar de verschijningen plaats hadden en die pelgrims beklimmen over een 5 kilometer lang pad, met kapelletjes afgeboord. Omdat ik net met de fiets de zware klim van Mostar naar Medjugorje gedaan heb, ben ik daarvan vrijgesteld.
Pelgrims verliezen geen tijd of slenteren niet. Dat heb ik in Compostella en Fatima ook bemerkt. Een bedevaartsoord wordt met een zekere 'drive' afgewerkt, van de mis naar de kaarsjesgrot, de berg op, weer naar de mis, de Kruisweg, een lezing .. pelgrims hebben het druk. De eerste taal hier is Italiaans, overal zie je Italianen en de op mekaar aansluitende erediensten zijn vandaag alle in die taal, op twee missen in het Pools na. Pools, Italiaans en Kroatisch, een onverwacht trio van talen, die mekaar hier vinden in de Maria-verering van hun sprekers. Aan de bussen en hun opschriften op de voorruit te zien hebben de meeste bezoekers genoeg aan deze ene bestemming, hoogstens pikken ze nog een namiddagje Mostar mee.

Neum, aardrijkskundige aardigheid
Bosnië-Herzegovina, niet eens zo'n klein land, iets groter dan Nederland, is volledig door andere landen ingesloten, op een kuststrookje van 8 kilometer na! Dit cadeautje uit 1699 van de Oostenrijkers aan de Ottomanen, toen Kroatië bezet werd door Oostenrijk, was niet bedoeld om Bosnië een zee-uitgang te geven, maar eerder om de Dalmatische Kust door een vreemde mogendheid in twee stukken te verdelen en zo Venetië van plannen te doen afzien om over land Dubrovnik te bereiken en weer in te lijven. Het Kroatische dorpje dat toen opgeofferd werd en overgedragen aan Bosnië heet Neum.
Veel kan Bosnië met dat plekje aan zee niet aanvangen, want achter Neum rijzen al onmiddellijk steile heuvels op. Een klein slingerend boerenwegje gaat naar het binnenland. Van Bosnië rij je met de trein of over de hoofdwegen dus zonder pardon de kuststrook van Kroatië binnen om dan twintig kilometer zuidelijker weer over de grens te rijden door Neum. Kroatië zelf vindt dat verpatste stuk in hun kustlijn zo mogelijk nog vervelender. Er zijn plannen om de nieuwe autoweg langs de kust naar Dubrovnik vlak vóór Neum met een brug naar een Kroatisch eiland vóór de kust te leiden. Zuidelijkop dat eiland met een tweede brug weer naar het vasteland in een boog om Neum heen. Niet dat de twee grensposten die de 8 kilometer afboorden moeilijk doen. Voor de rariteit las ik een stop in Neum in. Eenmaal ter plaatse kan ik het banale plaatsje vanuit een bakkerijtje veel langer overschouwen dan me lief is, de regen valt met bakken uit de lucht en ik moet nog 70 kilometer tot Dubrovnik langs de aartslastige kust. Neum, een aardrijkskundig spelletje, we zijn er geweest.

Dalmatië en Dubrovnik
Te onthouden: nauwelijks fietsbaar! Diepe ingesneden wegen in de heuvels, die uit de zee oprijzen, klimpartijen, die niet ophouden. Om fietsers te bedanken voor de inspanning en er toch de moed in te houden volgt de kustweg een prachtig parcours, langs enkele mooie plaatsjes, met eilanden vóór de kust en dan de parel van de Adriatische Zee - na Venetië -, Dubrovnik. Niet fietsbaar - net als Venetië -, mega toeristisch - meer nog dan Venetië, want veel kleiner. Meer heb ik er niet van gezien. Kroatië - Dalmatië - Dubrovnik Voor meer details, zie de reisgidsen, internet en de foto-albums van de helft van uw vrienden en kennissen.
Wat ik er wel uit meegenomen heb is de geschiedenis van Sint Blasius, de patroonheilige van de kerk van het Lendelede van mijn jeugd. Die duistere heilige is sinds 1000 jaar de patroon van Dubrovnik, dat zijn relikwie bewaart in de aan hem toegewijde kathedraal in de oude stad en zijn feest op 3 februari wordt in Dubrovnik omstandig gevierd, net als in Lendelede.

Montenegro
Zwartberg. In het Servisch, nu Montenegrijns geheten, Crna Gora. Montenegro bekt beter, vinden die van Crna Gora zelf ook en ze gooien hun land dus in de internationale arena onder zijn Italiaanse naam. Het republiekje heeft zich drie jaar geleden met zijn 800.000 inwoners, Montenegrijnen, Serviërs, Albaniërs en een kleine groep Bosnjaks, losgerukt uit een federatie met Servië, die soms als 'Klein-Joegoslavië' aangeduid werd. De Europese Unie stond aan de uitgang te wuiven met 'muchos Euros', heet het, om op die manier Servië nog wat meer te treiteren en te muilkorven en een vakantielandje te creëren voor de oude dag.
Montenegro - Bar - centrum met Prins Vladimir Sindsdien gaat het het staatje voor de wind. De vele investeerders, Russen op de eerste plaats, struikelen over mekaars voeten om er een mooi stekje te bemachtigen, want de uitgeslapen Montenegrijnen lijken ontzettend gehaast om hun belangrijkste troef uit te spelen, hun 'ongerepte' kust. Nog enkele jaren graven, bouwen, betonneren en asfalt gieten aan hetzelfde tempo als nu en geen baaitje zal er nog uitzien als bij de Schepping. Goe bezig daar in Montenegro.

Exit ex-Joegoslavië!
Zo gaat het eigenlijk, als je het voormalige Joegoslavië doorreist van Noord naar Zuid: een specifiek, gedeeld Balkansfeertje, maar geleidelijk aan minder Westers, chaotischer, sterker in geuren en kleuren en oriëntaalser. En zwaarder om te fietsen!
Van Koper in Slovenië tot Bar in Montenegro lijken de lokale talen erg op elkaar, misschien nog meer dan Nederlands en Vlaams. Toch gaan ze door als Sloveens, Kroatisch, Servisch, Bosnisch en sinds kort Montenegrijns. De laatste twee staan pas een paar jaar op de kaart en heetten vroeger gewoon Servisch. Om hun eigenheid te onderstrepen stapten de sprekers ervan radicaal over op het Latijnse alfabet. Macedonisch zou nog het sterkst afwijken en dichter staan bij Bulgaars dan bij de Joegoslavische talen.
Het is nog altijd niet moeilijk zoeken naar de elementen uit hun gemeenschappelijke erfenis. De sfeer van handelszaken, enkele restanten van de allescontrolerende staat van vroeger, zoals de afgestempelde bezoekerskaartjes, die je nog in sommige hotels krijgt en de Tito-touch in openbare gebouwen en appartementsblokken, door en door Joegoslavisch.
Hoe je met een auto rijdt, hebben ze ook allemaal van elkaar afgekeken. Een hand nonchalant door de zijruit, de andere aan het oor met de GSM, de elleboog in het stuur geklemd om te rijden en daarbij nog proberen te roken. Motor laten draaien als ze even hun auto verlaten (van vroeger, toen je nooit wist of je hem weer gestart kreeg). En je ziet nog lifters in die landen, had ik al heel lang niet meer gezien.

Al ooit een auto zien passeren met landenkenteken 'KS'? Kan je beter uitkijken, want de kans dat hij een geldige verzekering heeft, is klein. Al een url ingetikt met .rs als extensie? Dan krijg je Cyrillisch op je scherm!
(tabel)

Welkom in Albanië
Een lange rij auto's schuift aan voor grenscontrole. Nochtans heb ik haast niemand mij zien voorbijrijden. De wachttijd voor voertuigen zal hier niet min zijn. Voor fietsers en moto's is er een smalle doorsteek met hellend vlak gebouwd met apart loket. Zoiets heb ik ook gezien op de Vriendschapsbrug tussen Estland en Rusland, heel attent van die ex-communisten. Albanië - grensovergang Subokin-Muriqan Montenegrijnen en Albanezen zitten hier dan nog tegenover mekaar in hetzelfde lokaal en voeren snel de pasgegevens in hun computers in. Doorrijden.
De eerste kilometers in Albanië rij ik als langs een erehaag, statig en wat ongelovig. Dit is het dan. Er is niets speciaal te zien en toch is het allemaal heel bijzonder. Kleine dorpjes, open ateliers op straat, winkeltjes met vlagjes voor ijsjes en verkeer in allerlei vormen en ongecontroleerde bewegingen. Albanië verrast omdat het zo lijkt op wat ik overal al gezien heb. De volgende dagen worden de eigenheden van het land gelukkig alsmaar duidelijker, dit is de grenszone, vroeger zowat ontoegankelijk gebied voor wie er niet woonde. Het echte Albanië vangt aan met Shkodër, tweede grootste stad van het land, die je pardoes binnenvalt als je het oude, houten brugje over de Drin oversteekt.

Shkodër
Omdat het een van de grootste steden van Albanië is - de grootte van een Vlaamse provincie-stad - en mijn eerste halte, maak ik er een uitgebreide fietswandeling door. De rit door Shkodër is het best te vergelijken met een tocht over de Ninoofsesteenweg in Sint-Jans-Molenbeek tussen het kanaal en de Prins van Luik: slalommend verkeer, zowel linksrijdend als rechts, bijna evenveel met als tegen de richting, dubbelgeparkeerd en plots vertrekkend vanuit stilstand zonder richtingsaanwijzer, gemengd met een massa voetgangers in eigen individuele banen en dat alles eigenlijk vloeiend en zonder problemen.
Het gebouwenpatrimonium van Shkodër is armzalig. Alles is heel knullig in mekaar geflanst. De flatgebouwen van enkele verdiepingen hoog doen me denken aan die in voorsteden van Cairo en Loeksor. Volgens gidsen en internet is Shkodër het culturele en historische centrum van Albanië, voor mij een beetje een raadsel wat dat juist betekent. Aan de rand van de stad ligt op een heuvel wel de grote, oude Venetiaanse citadel als een kroon op een vulkaantop. Nooit ingenomen door de Ottomanen en ik besluit er dan met de fiets ook maar niet tegenop te gaan rijden en zet koers richting Tirana.

Iets over die Albanese ë
Tirana, Tiranë in het Shkiperiaans. Wat zijn dat, al die ë'tjes met trema in het Albanees? Het blijkt te staan voor de uitspraak 'è', lekker vettig als in de West-Vlaamse 'trompètte'. Nënë Tereza of Nènè Tereza, de naam van de luchthaven van Tirana. Genoemd naar de bekendste aller Albanezen, Moeder Theresa van Calcutta, ook al was ze opgegroeid in een Albanees dorpje in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de FYRoM.

Het land van de Heilige Koe
Albanië is volledig in de ban van auto's. Waren privé-vervoermiddelen onder Hoxha nog verboden, nu rust een disproportioneel deel van de economische activiteit op de auto, meer dan in enig ander land dat ik ooit bezocht. Een gekke ervaring vanop de fiets, maar alles lijkt te draaien rond de auto. Het brengt me op het spoor van een nieuwe hobby: statistiek op de fiets. Langs de lange, saaie wegen ben ik beginnen tellen met één oog op de kilometerteller of de tijd en een ander op het onderwerp van studie. Het levert interessant materiaal op, automerken, benzinepompen, carwashstations, autokerkhoven en verkeersdoden.

Eerst het merk. Auto = Mercedes. Zo moet het ergens in de Albanese wegcode opgenomen zijn. Maken Mercedessen een kleine 10 percent uit van het gemiddelde wagenpark in onze landen - ik heb het even opgezocht - dan tel ik er in Albanië meer dan zestig procent. Twee op drie auto's hebben de ster op de motorkap, als ze er nog opstaat tenminste. Handel in tweedehands Mercedessen zie je overal en onderdelen ervan boorden de wegen af. Het lijkt er een beetje op dat alle Europese autowrakken van het Duitse merk uiteindelijk in Albanië opduiken en daar ontmanteld worden. Overal kleine en grote autokerkhoven, waarop de Mercedessen in een soort langzaam voortschrijdende staat van ontbinden helemaal uitgekleed worden. Een variante op auto-kannibaliseren zijn de 'speciaalzaken' die focussen op één carrosserie onderdeel. Zo rij ik langs Mercedes motorkappen, kofferdeksels en deuren, gerangschikt per model en per kleur. Dat voor de auto.

Nu vindt een Albanees dat zijn Mercedes schoon moet zijn, niet zo'n makkelijke opgave in dat land. En daar is de carwash, de 'lavazho' in het Albanees en kan ik weer tellen. Barbullush - Fushë-Krujë, 50 kilometer, 123 lavazho's met pieken van 9 per kilometer. Zo'n lavazho is meestal een heel rudimentaire installatie in openlucht, een betonnen vloer en een watertank op een stelling, één plastic tuinstoel voor de wasser van dienst of de klant. Van recyclage of waterzuivering is natuurlijk geen sprake.

Albanië - wegrestaurant langs autoweg Lushnjë-Fier Tijd om de tank van die Mercedes vol te gooien. Hoe staat het met de benzine-stations. Ze zijn ongelooflijk talrijk (de meeste zouden gebouwd worden als witwascover van misdaadgeld) en heten Alpet, Petromanas, Taci, Shëngjin. Zonder uitzondering zijn ze van het megalomane model autosnelweg 'drive-in' met grote betonnen overkapping, feestelijke vlaggen en monumentale lichtreklames. Bediening (werkloos in een hoekje met schaduw), shop en wegrestaurant. Handig voor de fietser dat laatste.

Albanië - buurt Tirana - herdenkingsplaatjes voor verkeersslachtoffers Maar rijden is gevaarlijk en wie ermee begint, betaalt leergeld. Als dan een ganse natie, jong en ouder op hetzelfde ogenblik rijles neemt, maak je wel heel veel brokken. In Albanië krijgt ieder verkeersslachtoffer nog een aandenken langs de weg. En weer kan ik tellen. Honderden van die steentjes, kruisjes en naamplaatjes, wel eens drie binnen één kilometer, alle van de laatste 10 jaar, gemiddelde leeftijd rond de 30. Nu is de ganse Balkan bezaaid met herinneringen aan verloren levens, maar alleen in Albanië heb ik zo vaak gezien dat er verschillende slachtoffers in éénzelfde ongeval stierven en een plaatje delen.
Eerlijk, in Shqiperia is fiets veiliger dan auto. Niet gewoon van een fietser te zien, maken de meeste chauffeurs een (te) grote boog om me te ontwijken.

Amerika had nog één vriend over in Europa
Een andere kuur van de Albanezen is hun geestdrift voor Amerika. Waar het bijna overal in Europa stond om Bush te bashen, is hij hier immens populair. De grote vriend van Albanië kwam in 2007 Amerika's steun door dik en dun aan Albanië beloven (in ruil voor een miniscule basis zonder de minste overlast) en onafhankelijkheid van Kosovo. Overal zie je nog altijd Amerikaanse vlaggen, vaak met die van de NAVO erbij. Ik weet zeker dat de meeste West-Europeanen niet eens weten hoe die laatste eruit ziet. En omdat het vandaag 4 juli is, de Amerikaanse nationale feestdag worden op de Albanese tv-zenders in cafés de banden met de VS nog eens extra onderstreept en krijgen we Bushs uitval naar Servië en Rusland in Tirana nog eens te zien: 'Nothing less than independence'.

Authentiek Albanië vind je alleen in de buurlanden ervan
Anders dan in ex-Joegoslavië neemt Albanië de draad met godsdienst niet echt terug op. Hier zijn alvast al geen etnische verschillen tussen Katholieken, Moslims en Orthodoxen, die via gebouwen in de verf moeten gezet worden. Geen nieuwe tempels, geen begraafplaatsen langs de weg, alleen autokerkhoven. De repressie van eredienst en religieuse activiteiten was een halve eeuw totaal en toen het weer kon, wist niemand nog waarover het ging of hoe het in mekaar stak. En er zijn dringender dingen, eerst die Mercedes. Hetzelfde voor andere tradities en gebruiken. Wie authentieke stukjes Albanië wil zien, moet naar afgelegen dorpjes de bergen in of op zoek in de Albanese regio's van buurlanden Montenegro, Kosovo en de FYROM.

Tirana
In de hoofdstad Tirana hebben de nieuwe tijden het hardst toegeslagen. Het bruist er van ongecontroleerd en onsamenhangend iniatief. Tirana - centraal plein - Museum Nationale Geschiedenis Ik rij zo recht als mogelijk op het centrale plein af, het Skanderbergplein. Het kwam een tijdje geleden bij ons in het nieuws, een groep jonge, Vlaamse architecten wonnen een internationale wedstrijd voor de heraanleg. Nu ligt het er nog eventjes in zijn starre, uitgebeende vorm van Hoxha's tijd. De volkshal met de mozaïek van de proletarische strijd domineert het plein nog, maar het maakt geen indruk meer. Tirana doet nog andere schuchtere pogingen tot opleuken met woonblokken in kleurvakken en felle strepen. Maar een keer het centrum uit, is het allemaal weer doffe ellende, stof, vuil, afval op straat, een bedelaar met één been midden de rijweg, struiken die vol roze, blauwe en groene plastickzakjes hangen, Afrikaanse toestanden. Vuilnisbelten vullen de waterlopen en beken, waar ik langs rij. De oude weg tussen Tirana en de havenstad Durrës is een staalkaart van alle denkbare vormen van milieupollutie, die nu aangevuld wordt met gebouwde vervuiling, betonskeletten, die lukraak neergepoot worden voor onduidelijke bestemmingen.

Eindelijk een goed fietspad
Tegen Lushnjë is het even schrikken. De weg, die ik uitgestippeld heb, is tot expressweg gepromoveerd, vier vakken met middenberm en voorzien van het in fietserskringen beruchte bord met kruis 'niet voor fietsers, voetgangers, landbouwrijtuigen'. De nachtmerrie van de Europese fietser, een gewone weg die in de bestaande bedding upgegrade wordt tot autosnelweg. Spanje ligt er vol van, want er was geen tijd en geld om nieuwe trajecten aan te leggen en de langeafstandsfietser mag daar soms nog langere afstanden fietsen om via een ontieglijke grote omweg zijn bestemming te bereiken. Maar geen nood in Albanië. Ik zie aan de aantekeningen op de kaart die ik van fietsmonument Chris meegekregen heb, dat hij zich heeft laten vangen aan het bordje, waar ik nu vóor sta en een lange, alternatieve weg genomen heeft. Nu, ik ken hem, daar maalt hij niet om. Ik besluit dan toch maar door te rijden op de verbrede weg, daartoe aangemoedigd door enkele straatverkopers van maiskolven en onduidelijke drankjes, die op het ronde punt hun waar slijten. En het wordt zowaar een van de snelste en fijnste ritten van de ganse reis. Kaarsrechte weg, gladde nieuwe asfalt, helemaal alleen op de pechstrook, verder van het gekke verkeer verwijderd als op de gewone wegen. En met de volle steun van de Albanese politie. Om de twintig kilometer staan ze wat verdekt langs de baan met een kijkertje dat een snelheidsmeter moet voorstellen. De duurste wagens worden van de weg geplukt en om een bijdrage verzocht. Voor mij is er daarentegen telkens een vriendelijke groet en een Albanese aanmoediging. 's Avonds ben ik al Fier voorbij. Vlot landje, Albanië.

Onversneden ellende
Fier-Tepelenë, een rit om nooit te vergeten. Reed ik tamelijk vlak tot nu toe in Albanië, dan is het nu klimmen geblazen. Wat ook aardig geklommen is in drie regenloze dagen zijn de temperaturen. Intussen bereiken ze op de middag al de klassieke juli-temperatuur van de Balkan, een stuk boven de dertig graden. Albanië is een olie-staat. Dat wist ik niet, maar het is onmiskenbaar waar. Albanië - aardoliewinning in streek van Ballsh met verdedigingspaddestoelen van Enver Hoxha Om te beginnen staan links en rechts van de weg naar Ballsh boortorens opgesteld. De meeste roestig en scheef, maar enkele werken nog. Met een grote hamerkop, een zogenaamde ja-knikker, wordt de petroleum bovengehaald. Eenmaal aan de oppervlakte wordt een deel waarschijnlijk opgevangen. Niet alles, dat is duidelijk, het zwarte goud vloeit ook rijkelijk in de grachten langs de weg. Er liggen ook verschillende meertjes, die vanop afstand schitteren in de zon. Als je dichterbij komt, zie je dat er een dikke olielaag opligt. Petroleum riekt niet als benzine, dat weet ik nu ook. Het is een zurige, scherpe geur, als van een soep, die niet meer vers is. Het snijdt mijn adem af, wat een stank. Die kleine, venijnige Albanese vliegjes lijken het dan net weer leuk te vinden. Mijn fietszweet en zonnebrandolie trekken ze met massa's aan en rond mijn kop hangt permanent een wolk vliegjes, die blijkbaar naar dezelfde bestemming trekken als ik. Hoe ver nog?
Tot helemaal in Tepelenë! En die stad dient zich dan toevallig aan als de stad van het zuiver water. Tepelenë is trouwens het merk van bronwater in Albanië. Langs de weg is plek ingericht waar je bronwater kan vangen. Er is ook een watervaldouche. Ik ga er helemaal onderstaan en spoel alle opgelopen ellende weg.

Grieks Albanië
In deze hoek van de Balkan leefden Grieken en Albaniërs in Ottomaanse tijd wat door mekaar. Een Grieks dorpje, dan weer een Albanees. Met de onafhankelijkheid van de landen werd er een verdeelstreep getrokken, die stilaan landsgrens en tenslotte ideologische barrière werd. De Albanezen aan Griekse kant verdampten. De Grieken aan Albanese kant hielden stevig vast aan hun taal en tradities en bleken bij de opening van het hermetische land Albanië in 1990 nog te bestaan. Sindsdien laten ze van zich horen, met de steun van hun Orthodoxe bondgenoten aan de overkant van de grens. Waarschijnlijk kunnen ze ook vlot werk vinden in Griekenland. Er rijden veel auto's met Griekse nummerplaat en de dorpjes zien er iets minder sjofel uit. Grieks-Albanese richtingsaanwijzingen, Orthodoxe kerkjes, het is er allemaal terug. De streek heeft nochtans niet veel te bieden. Droog en kaal en bezaaid met duizenden van die kleine ronde éénmansbunkertjes van Hoxha, waarmee het volksleger de vijand ging tegenhouden bij de altijd als imminent voorgestelde invasie van imperialisten. Niemand die weet hoe al dat beton ooit gaat kunnen opgeruimd worden. Grieks Albanië worstelt met een sprinkhanenplaag. De weg ligt ervan bezaaid. Ze kraken onder mijn fietswielen of springen er onhandig in. Aan de grens met Griekenland besluit ik nog maar te overnachten aan Albanese kant. Ik heb nog veel Leks over. Die raak ik waarschijnlijk nergens meer kwijt. Op de kamer ontsnappen nog enkele sprinkhanen uit mijn fietstassen. Morgen Griekenland!

Grieks Epirus
De laatste stretch in Albanië heeft me al wat in Griekse sfeer gebracht. Het contrast met het reliëf van Grieks Epirus is dan weer abrupt: reed ik in aan Albanese kant nog in een brede, vlakke vallei, direct na de grens volgt de confrontatie met het scherpe bergland van Noord-Griekenland. Bewoning was hier altijd al schaars. De laatste halve eeuw dunde die nog verder uit. Eerst waren er de zware oorlogsjaren met Italianen en Duitsers, dan de Griekse burgeroorlog die erop volgde en tenslotte de hermetisch gesloten grens met Albanië. Nu verlaten de laatste jonge mensen de streek. De enige bron van inkomsten, veeteelt, interesseert hen niet. Toerisme is er ook niet en fietsers zijn al helemaal onbekend. Als er al een voertuig passeert, wordt er enthoesiast getoeterd terwijl ik in 3 uur zware moeite de 695 hoogtemeters overwin tot het eerste dorpje Kastani.
De vijf laatste bewoners zitten rond een tafeltje onder een druivenpergola. 'All closed here', zegt Dimitrios, nog vóór ik een vraag heb kunnen stellen. Ik zit nochtans al bijna door mijn drankvoorraad heen, maar het is tijd voor een lange afdaling. De wegen zijn uitstekend, ik glijd onhoorbaar over nieuw EU-asfalt. Als compensatie hebben de Grieken hun nieuwe wegwijzers in Grieks en Latijns alfabet geplaatst, konden de inspecteurs van Brussel makkelijker hun weg terug vinden.

Griekenland - VrosinaNoord-Epirus is een zeer mooie streek, heel versneden. Over de weg zijn er nog sporen van de modderstroom van de felle regen van de laatste weken. Het is al na de middag als ik in Vrosina aankom, een dorpje met twee straten, twee kerkjes en twee bruggen over de Kalamas rivier. Eén oude stenen brug dateert uit de Ottomaanse tijd of zoals Grieken dat liever horen, ze is 'post-Byzantijns'.
Aan de bakkerij staat een Griekse politiecombi geparkeerd. Terwijl ik mijn broodje eet op een bankje, gaan de inzittenden van het boevenkarretje snoep en gebakjes kopen, ik vermoed Albanese illegalen. Het zijn jonge mannen, gespierd, gekapt en gekleed alsof ze voor een reklamecampagne van Bikkembergs in Griekenland verbleven. Straks worden ze teruggebracht naar de grens. Veel zal dat niet uithalen, sinds het laatste decennium verblijft en werkt meer dan tien percent van de bevolking van Albanië legaal of illegaal in Griekenland.

Die Kalamasvallei verlaten zal me nog lang heugen, een urenlange non-stop klim over een brede, verlaten weg. Sinds de autoweg van Thessaloniki naar Igoumenitsa verleden jaar voor het verkeer openging, is de gewone weg helemaal verlaten. Tachtig tunnels zou die nieuwe autostrade tellen. Hier ga ik nog over de heuvels, gelukkig zonder het vrachtwagenverkeer dat van deze route helemaal een helletocht moet gemaakt hebben. Het venijn van de fietsreis zit weer in de staart, voor de vijfde keer al. Compostella, een kanjer van een klim vlak vóór de Heilige Stad. Rome, eindeloos stijgen en dalen in Latium voor je de Eeuwige Stad bereikt. Helsinki, Istanboel, zelfde scenario. Hier in Epirus komt het dan nog als een verrassing, mijn kaart is niet gedetailleerd genoeg om de fietsinspanning in te schatten op voorhand. Daarmee worden de kilometers van mijn laatste rit van deze reis onverwacht nog van de zwaarste en is het wel een feestelijke opluchting als ik Igoumenitsa binnenrij.

Over Igoumenitsa kan ik kort zijn: het heeft absoluut niets dat het als einddoel van een lange fietsreis verantwoordt, behalve dan die boot terug naar Venetië. In volle 'boom', dat wel, dankzij de nieuwe autoweg naar de rest van Griekenland en de uitgestrekte veerbotenterminal. Op zijn Grieks betekent zo'n op schulden gebouwd economisch succes een 'anarchia' van nieuwbouw, 'katastrofa' van verkeer, 'kakafonia' van geuren en geluid en 'kleptomania' van hoteliers en restauranthouders.
Altijd handig, een woordje Grieks ;-)

Griekenland - Igoumenitsa - aankomstfoto  Griekenland - veerhaven van Igoumenitsa - aankomst ferry naar Venetië
Veel regen tussen Venetië en Griekenland betekent een magere foto-oogst: klikken voor foto-link



Schaarbeek - Venetië (2010)

Hans Reitsma publiceerde een populair fietsboekje met een route naar Rome door Duitsland en Tirol, het concurrerende alternatief voor Benjaminses Rome-traject door Frankrijk en Zwitserland. In Zuid-Tirol plaatst Reitsma een afslagje naar Venetië. Ik heb zijn kaartjes gevolgd tussen Remagen aan de Rijn en Bassano aan de voet van de Alpen in Italië. Niet in alle details, die verbetenheid om geen wegen met gemotoriseerd verkeer in te passen gaat ver, ook al zijn die wegen dan ook nog zelf voorzien van een vlot fietspad in eigen bedding. En korter! De passen in Tirol over de Arlberg, Norbertshöhe en Reschen zijn dan weer gewone wegen zonder fietspad, maar niet zo druk, want ontdubbeld met een autoweg. En de grootste verrassing viel wel in het Italiaanse Zuid-Tirol, één lange afdaling op apart fietspad langs de Etsch helemaal van Reschen over Meran en Bozen tot Trento ..






Eerst dwars door Duitsland, richting Bodenmeer

Het kaartje hierboven vertelt het allemaal. Twee dagen om de oever van de gehaaste Rijn te bereiken over Maastricht en Aken. Dan stroomopwaarts langs de stroom met zijn burchten en stadjes met Romeinse geschiedenis, Boppard en Lorsch, attracties Ladenburg en Heidelberg en helemaal-charmant Tübingen. Dan volgden enkele minder bekende steden met sterren in de gids, Weil en Sigmaringen. De oevers van het Bodenmeer, Friedrichshafen, Lindau en Bregenz, niet veel soeps en de hoek Vorarlberg in Oostenrijk, ook geen postkaartje waard. Daar zou het echte werk beginnen, de Alpen.

Viktor Wagner, een onverwachte ontmoeting tussen Heidelberg en Tübingen

Wanneer trekt die zware nevel van oorlogslast dan toch eens op, die Duitsland nu 65 jaar later nog steeds in zijn greep houdt? Iedere dag word je er als bezoeker wel een paar keer aan herinnerd. Altijd klinkt het erg schuldbekennend, opgesteld met goedkeuren van de zegevierende geallieerden, als het ware. Een zapsessie ’s avonds over een paar tientallen Duitse satellietzenders levert me vier keer Hitler op. Een ongelooflijk slecht mens, wordt nog maar eens omstandig uit de doeken gedaan. Overal leed veroorzaakt, het wordt in beeld gebracht. Ik wist het al. Maar over de miserie van de Duisters zelf meestal geen woord. Geen monumentje voor Duitse gevallenen, geen herinnering aan civiele oorlogsslachtoffers. Nochtans ..

Tussen Heidelberg en Karlsruhe fiets ik door Bruchsal. In de laatste oorlogsmaand werd het stadje door de Amerikanen helemaal platgebombardeerd. Niet dat het strategisch nog belangrijk was, enige industriële complexen op zijn grondgebied had of laatste weerstandsreserves van Duitse soldaten. De bommen sloegen in op een monumentaal groot 18de eeuws paleis, dat de helft van het centrum besloeg. Helemaal weg. Daarnaast ook duizend burgerslachtoffers. Het kasteel staat er terug. In het bezoekerscentrum worden de toestand in 1945 en de wederopbouw uitvoerig toegelicht. Over die doden, nergens een woord, opschrift in de stad, grafmonumentje, je kan door de stad rijden, zonder het te weten, ik haal het ‘per ongeluk’ uit een Nederlands fietsboekje. Bruchsal en Broeksele of Brussel betekenen trouwens alle twee ‘plaats in het moeras’, dat terzijde.

Het komt dan bijna als een ‘aangename verrassing’ van de volgende dag langs een verhard pad midden het natuurpark Schönbuch bij Tübingen op het graf van Viktor Wagner te botsen. Viktor is met zijn soldatengraf namelijk aan de Duitse naoorlogse zelfcensuur ontsnapt, ‘bofkont’, zou ik bijna zeggen. Zo ging dat:

Als negentienjarige werd Viktor op 18 april 1945 nog opgeroepen. De Amerikanen zaten ver over de Rijn, de Sovjets op 50 kilometer van Berlijn. Met een restantje Duitse verdediging trok Viktor die eerste dag door het bos van Schönbuch en werd al direct onder vuur genomen en zwaar gewond. De volgende dag stierf hij, zijn kameraden begroeven hem in zeven haasten ter plaatse en vluchtten. Negentien dagen later was de oorlog gedaan, Viktors ouders bleven drie jaar in het ongewisse over hun zoon tot in 1948 een oud-soldaat het graf kon localiseren. In 1952 verordende de Duitse regering de ‘ontmanteling’ van alle verspreide graven. Met medeweten van enkele locale gezagsdragers ontsnapte Viktor in zijn eenzame bos aan de grote opruimactie. Zijn graf bleef bewaard.

Viktors graf ligt in een open plek midden het Schönbuchbos. Alleen te voet, paard of per fiets kom je er langs. Er staat een ijzeren kruis op een kiezelgraf met wat planten, omcirkeld door drie banken. Aan een boom hangen twee borden met Viktors verhaal en foto. Vijfenzestig jaar geleden al is Viktor gevallen. Als hij in die laatste oorlogsmaand niet gedood was, was hij misschien nog in leven en werd hij nu 85. Maar dan wel in alle anonimiteit. Nu is hij een van de minst onbekende van 5,5 miljoen in zelfcensuur naamloos geworden Duitse gesneuvelde soldaten..

Dit moeten de Alpen zijn

Mijn fietsrouteboekje stelt de klim naar Tirol over de Arlbergpas voor met romantische plaatjes van Alpenpartijen, waar je als het ware de edelweiss kan uit opsnuiven. De realiteit in deze grauwe regenmaand juni is erg sober in vergelijking met dat beeldmateriaal. Het landschap, de weg, de omgeving en de lucht presenteren zich alle in varianten van grijs. Het wegstromende regenwater vormt een beschermlaag over de asfalt en mijn voorwiel snijdt er een groef in. De kruisende voertuigen sissen voorbij in een grote mistwolk van regendruppels. De weg klimt serieus. Met zoveel afleiding door de weermiserie is de klim niet eens zo moeilijk en ik bereik heel vlot aan de top. Het is erg koud boven op de Arlberg, 2 graden, in de bermen ligt sneeuw. Een vaag plannetje om nog 200 meter te klimmen in de richting van Lech en daar met wat geluk enkele van die honderd beelden te zien, die een Britse kunstenaar, Antony Gormley, op precies 2039 meter hoogte verspreid in de Alpen neergepoot heeft, gaat niet door. Kans om er eentje te vinden in de mist is toch nihil. Ik wil zo snel mogelijk wat kunnen schuilen en opwarmen. Anders eindig ik nog als Ötzi.

Tirol, Noord-Tirol eigenlijk

Het eerste dorpje na de Arlbergpas is Sankt Anton in Tirol. De vrolijke boel van Anton aus Tirol is ver te zoeken. Gelukkig houden de bergen de wolken wat tegen en beneden, in de vallei van de Inn is het droog en zachter. Pfunds is wel het knapste stationnetje van mijn tocht. Een tweedooierdorpje aan beide kanten van een snelstromende rivier. Enkele leuke hotelchaletjes, in de zomer voor de bikers (en dat staat hier zowel voor motards als race-fietsers en mountainbikers), in de winter voor de skiërs. Ik pik er willekeurig eentje uit, Sankt Lukas, kamer met zicht op de rivier en de bergen, sauna en wellness op de benedenverdieping, uitgebreid ontbijt, alles voor 30 Euro. Leuk.

Hoekje Zwitserland

Van Pfunds kan ik rechtstreeks over de Retschenpas naar de grens in Nauders of via een omwegje eerst Zwitserland even binnen, dan de Inn terug over en de Norbertshöhe op. Die laatste variante lijkt me interessant, ik heb altijd al belangstelling gehad voor grenzen, de verschillen aan beide kanten ervan en de vraag waarom ze er precies liggen op de plaats waar ze getrokken werden.

Tussen Pfunds en Martina is er in het landschap alvast geen excuus te vinden waarom er een grens zou zijn, dezelfde rivier, hetzelfde dal. Maar het Zwitserse Martina ligt wel duidelijk in een ander kamp omwille van een andere reden: het dorpje spreekt Reto-Romaans, een oude taal uit het Volkslatijn ontstaan, die nog 35.000 sprekers telt in het Zwitserse kanton Graubünden. De grens is er een tussen twee grote cultuurblokken, de Germanen en Romaanse volkeren.
Over de Inn ben ik weer in Oostenrijk en wacht me de laatste Alpenklim binnen Oostenrijk, de Norbertshöhe. Die valt nog best mee, geen regen deze keer en onderweg word ik ingehaald door Geert een Vlaming uit Diest, die met de fiets op weg is naar Rome. Zijn vrouw en dochter wachten al op hem in de Italiaanse hoofdstad. Nog 800 kilometer.

Zuid-Tirol

Ik ben benieuwd naar Zuid-Tirol, hoe verschillend is de sfeer er wel van Oostenrijks Tirol, hoe Italiaans is het geworden honderd jaar na de gedwongen afsplitsing.

Na de twee wereldoorlogen werd duchtig met grenzen geschoven. Je kon maar beter aan de kant van de overwinnaars staan. Italië had eerst geen zin in de oorlog, was trouwens een bondgenoot van Oostenrijk-Hongarije, maar werd in 1915 in de slachting ingekocht door de Engelsen. De beloning na verzekerde overwinning was al op voorhand vastgelegd: gebieden van Oostenrijk. De Oostenrijkers waren verrast toen vanuit Italië de eerste granaat in hun tuintjes viel, ze hadden zelfs geen verdediging opgesteld aan hun zuidergrens, maar mobiliseerden snel, sloegen terug en de Italianen brachten er verder in de oorlog niets meer van terecht. De bondgenoten versloegen Duitsland en Oostenrijk, het Oostenrijkse Keizerrijk werd verkaveld en Italië werd bedacht met Istrië en Zuid-Tirol, ook al was de bevolking van dat laatste haast volledig Duitstalig.

Een keer over de grens van wat de Italianen sindsdien ‘Alto Adige’ (Bovenloop van de rivier Etsch) noemen om de verwijzing naar Tirol te vermijden ziet alles er net eender uit als in Oostenrijks Tirol, zij het wat minder kreukvast schoongemaakt. Alleen in de grote steden Meran(o) en Bolzano of Bozen heeft de Italianisering van na de aanhechting voet aan de grond gekregen, maar ik lees dat die daar nu ook weer terugloopt. Opschriften in dorpjes, wegwijzers, menu’s in restaurants zijn niet eens in twee talen opgesteld, meestal alleen Duits. 's Avonds in Bolzano ga ik een hapje eten in een pizzeria. Hier is de kaart alleen Italiaans en iedereen in het grote restaurant is Italiaans, de sfeer is helemaal anders. Het is duidelijk, je voelt het niet alleen hier, de Italianen zitten opnieuw in de verdediging, de annexatie is mislukt. Hier gaan we nog van horen.
Een maand na mijn terugkeer lees ik in de krant – je wordt altijd wat attenter voor berichten uit een land dat je net bezocht hebt -: ‘24 juli 2010 - De Italiaanse regering heeft een nieuwe aanval gelanceerd in het oude dispuut met de rebelse provincie Bolzano en vraagt dat de locale overheden 36.000 nieuwe ééntalig Duitse wegwijzers verwijderen. Dit binnen een termijn van 60 dagen. Luis Durnwalder, voorzitter van de autonome provincieraad van Zuid-Tirol sinds 22 jaar, liet de Corriere della Sera noteren dat ‘zijn provincie geen arrogante diktaten van Rome’ zou aanvaarden, eraan toevoegend dat het vaak eenvoudigweg onmogelijk was om Duitse plaatsnamen in het Italiaans te vertalen’. Let vooral op Durnwalders subtiel gebruik van dat woordje ‘diktat’.

Ötzi

De gletsjerman beroert 5000 jaar na zijn dood nog altijd de gemoederen in Tirol. In 1991 werd zijn intacte, drooggevroren lijk door twee Duitse wandelaars gevonden in de Alpen en naar Innsbruck overgebracht. Nauwkeurige metingen van de plaats van vondst wezen uit dat die 92 meter aan Zuid-Tiroolse, dus Italiaanse kant van de grens lag. De Oostenrijkse onderzoekers moesten de onfortuinlijke Alpenjager afstaan aan hun Italiaanse collega’s in Bolzano, maar namen daarvoor ruim de tijd in afwachting dat de Italianen een passend onderkomen optrokken voor die Alpen-Toetankhamon. Ötzi stak dan in 1998 in een koeltruck met erewacht de Alpen over, iets waar hij in 3200 voor Christus te voet niet op eigen kracht in geslaagd was. De man uit het Kopersteentijdperk vond een nieuwe rustplaats in een glazen koelkamer van het nieuw voor hem gebouwde Zuid-Tiroler Archeologiemuseum.

Ötzi heeft het museum bijna helemaal voor zichzelf. Het verhaal van zijn ontdekking en alles wat de wetenschap over hem heeft weten te verzinnen in de laatste 20 jaar wordt er uitvoerig toegelicht. De man werd 45 jaar, was ongeveer 1m60 groot en zijn lichaam was evenzeer bedekt met tatoes als dat van een hedendaagse voetballer. Hij bracht zijn jeugd door in de buurt van Feldthurns in Tirol, lees ik nog. Hebben ze nagetrokken via zijn gebit en hij had die dag edelhert gegeten. Dan nog een zaaltje over zijn berenmuts en eindelijk Ötzi zelf, die je van achter een balustrade kan bekijken door een soort keukenovenraampje in de wand. Fascinerend, ik kan me nauwelijks losmaken van het zicht op die 5000 jaar oude voorouder. Maar geen tijd te verliezen, morgenavond moet ik in Venetië staan.

Trento-Grigno-Bassano-Veneto en gedaan!

Stadsnamen eindigen steevast op 'o' en riviertjes op 'a'. Geen regel, alleen maar een niet-wetenschappelijke vaststelling vanop de fiets. De Brenta is zo een waterloop, hij levert in Bassano nog onderstaand mooi plaatje op. Mijn laatste halte aan de voet van de Alpen, nu helemaal achter de rug. Italië alom intussen en maar een zuchtje meer, droog en vlak, van Venetië verwijderd...


.
Hier klikken voor een paar extra indrukken op foto van onderweg en hieronder de routetabel