Xacobeo 2010
11 september - 4 oktober 2010Zelfde bestemming, andere weg
Wat is dat toch met die Heilige Jaren? 2004 was er een en 2010 ook al? Om de hoeveel jaar is dat dan?
’Een jaar, waarin 25 juli, feestdag van Sint Jacobus, op een zondag valt, is vanaf nu Heilig Jaar’ - Calixtus II, paus, tevens broer van de leenheer van Santiago de Compostela, in 1122.
Met de speling van de kalender en de schrikkeljaren, vallen die Heilige Jaren in een cyclus met 6, dan 5, weer 6 en tenslotte 11 jaar tussenin. 1999 was er eentje, gevolgd door 2004, 2010 en nu wordt het wachten op 2021. Genoeg reden om het dit jaar vlug weer in te blikken.
Wie weet, misschien is over 11 jaar mijn fiets oud en versleten, ik zeg maar wat.
Aanloop van de Xacobeo 2010
Hoe wordt iemand pelgrim? Er bestaat geen handleiding. Petanquende geprepensioneerde, drukke kantoorboy, werkloze hangjongere, plots krijgen ze het. Omdat alles tegenwoordig onderzocht moet worden, boog een Nederlandse onderzoeker zich over de Santiago-gangers en hij ving ze in zes hokjes. Erg sympathiek klinken zijn beschrijvingen niet echt, iedere categorie valt samen met een karakteriële storing. Ik breng die man van de wetenschap dan maar zelf onder in het vakje ‘zoveelste kerkbasher’ en herinner me uit 2004 dat die pelgrims er tegen hun aankomst op het einde van de tocht eigenlijk allen eender uit zien, onverstoorbaar op het doel af, met gedreven tred en strakke blik en dan bij aankomst stil en onzichtbaar. Compostella is een vorm van bescheidenheid, bij aankomst is iedereen gelijk. Tussenin is er heel veel variatie, gelukkig maar, anders had ik niets om over te schrijven!
De fun begint al maanden op voorhand.
Eerste besogne van de pelgrim-in-spe is de wijding. Voor 2010 vond de Vlaamse Genootschap van Compostella daar een
mooie setting voor, de kerk van de Sint-Andriesabdij in Loppem, bekend
als Zevenkerken. Nu weet ik waarom.
Het godshuis dat er gebouwd werd
honderd jaar geleden combineert stukken van de zeven Romeinse basilieken om er één kerk
van te maken, het koor afgekeken van Sint-Jan-in-Lateranen en zes kapellen in
verschillende neo-stijlen, overgenomen uit de zes andere Romeinse monumenten. Leuke
didactische kerk. In die kerk worden we eind februari met een driehonderdtal
pelgrims op weg gezet naar onze bestemming in Galicië. De meeste kandidaat-pelgrims zullen te voet gaan vanaf de Pyreneeën, bijna allen hebben ze veel tijd en zijn ze al permanent met vakantie. Net vóór mijn vertrek komt Zevenkerken even in de belangstelling met een pedofilie-schandaal. Een lekenleraar heeft er scholiertjes aangerand dertig jaar geleden en Prins Filips ging daar ook naar school. Zo stond het in de krant, de lezer moest uitzoeken of er een verband was.
Ook voor de feestdag op 25
juli heeft het Compostella-genootschap iets origineels bedacht: een
Sint-Jacobsroute in eigen land, een oefenpiste bij de deur. In 38 etappes worden een twintigtal Sint-Jacobskerken aangedaan van Maaseik tot Ieper.
In iedere kerk wordt een verwijzing naar de pelgrimstocht achtergelaten, zoals een wegwijzer met afstandsvermelding naar Compostella. Maaseik, 2411 kilometer, toch via de korste weg dan. Of een schelp in de vloer of een beeld in het portaal. Op zondag 25 juli zelf eindigt die tocht in Brussel, aan de Onze-Lieve-Vrouw-van-Bijstandskerk in het stukje Kolenmarkt, dat ook het epicentrum is van het gay uitgaansleven in Brussel. Marie-Paule, Lulu
en ik vieren de Apostel door de ganse morgen koffie te zetten voor de
vierhonderd stappers. Daarmee hebben we alvast ons schelpje bijgedragen.
De rest van de zomer breng ik door met voorbereiden en overleggen met enkele kandidaat-medereizigers. Garagist Koen uit Merksplas reist zeker mee, zijn broer misschien ook. Ik ben onmisbaar op hun geplande fietstocht, want ze spreken geen woord Frans.
Meisje Katrien dan geeft haar bagage mee naar Compostella. Onderweg is er de gekende halte van Cruz do Ferro.
Pelgrims laten er een uit hun tuin meegenomen steentje achter. Daarmee
gooien ze hun zondig verleden van zich af en kunnen dan de laatste etappes,
nog zo’n 250 kilometer, alvast wat lichter afleggen. Ook vrienden en familieleden, die de pelgrimstocht niet zelf kunnen doen, mogen een symbolische steen meegeven.
Die Koen, zijn broer en de anderen zijn niet meegereisd, de steentjes wel.
Wegen naar Compostella
Een beetje gedocumenteerd pelgrim probeert zijn tocht dus in een van de vier klassieke middeleeuwse verzamelpunten te laten starten voor een tocht over de oude route. Die over Vézelay en verder Limoges en Périgueux naar Saint-Jean-Pied-de-Port aan de voet van de Pyreneeën heb ik in 2004 afgefietst. Voor Le Puy, eigenlijk de aangewezen weg voor pelgrims uit Mittel-Europa, moest ik eerst helemaal zuid door Lotharingen, Boergondië en de streek van Lyon. Maar niet geklaagd, oud Le Puy is betoverend, schitterend gelegen op zijn heuvel met een vertrekritueel in de kathedraal dat je van je paard slaat.
Goed. Vanuit Brussel is er dus een proloog van meer dan 1000 kilometer. Om die eerste etappes wat op te fleuren, heb ik een idee. Ik fiets langs Genève, waar ik precies 25 jaar geleden anderhalf jaar aan een studie-opdracht werkte. Ik ben vooral ontzettend benieuwd naar twee heel merkwaardige personen uit die tijd…
Wie dat meer persoonlijke stukje wil overslaan, kan hier non-stop naar de start in Le Puy.

Zes dagen fietsen naar Genève
Ooit komt er een fietspad langs de Maas, niet alleen in Wallonië, maar ook in Frankrijk en op die dag wijzigen alle fietsboekjes gegarandeerd hun routes naar het Zuiden. Nu zit er nog altijd niets anders op dan de Maasvallei uit te rijden ergens in Hoei, Namen of Dinant, de Ardennen klein te krijgen, door de Semois-vallei te rollen en opnieuw de Maas te treffen enkele kilometers vóór Verdun. Lastig, maar het brengt je al direct op de juiste temperatuur voor een fietstocht van bijna 3000 kilometer. Om Genève te bereiken moet je over de Jura en dat was al meteen een tweede keer raak. De Jura is niet geschikt voor zwaar beladen reisfietsen, dat voelde ik al aankomen toen ik er nergens fietstips voor kon vinden of aanwijzigen voor een geschikte route. Voordeel van al dat oefenen in de proloog is natuurlijk dat de zware Le Puy route dan uiteindelijk nog best meeviel.
De Franse Ardennen, Lotharingen en Franche-Comté zijn niet echt vrolijke regio’s. Het front van de Eerste Wereldoorlog, slapende stadjes als Verdun, Vaucouleurs, Langres, fietsen langs
kilometers opgeheven spoorwegen en ongebruikte kanalen, de Jura in de naderende herfst, allemaal een beetje
zwaarmoedig. Het dorpje van Jeanne d'Arc, Domrémy, is een aardigheidje. Grand-la-Romaine, waar zelfs twee Romeinse keizers op af kwamen is nu een terminaal stadje.
Veel fietsers
heb ik niet gezien, enkele fietsen wel, merkwaardig genoeg gebruikt als
ornament, met bloempotten of als versiering op een pleintje, niet één, maar verschillende. Vanop de Col de la Faucille zag ik Genève al liggen, aan zijn
meer in de Rhone-vallei.
Moefti Marc
In 1985 verbleef ik in het Centre John Knox in Genève, een studentenhome en protestants studie-centrum. Daar botste ik op ene Marc uit Antwerpen, student aan een dure privé-school in de Zwitserse stad. Al vlug ging hij tot het vaste kringetje vrienden daar behoren met Anne-Kari, Françoise, Keith, James en een paar anderen. Marc heeft een bijzondere eigenschap, hij ziet de wereld vanuit een andere hoek en zijn kijk is even verrassend, als grappig en leerrijk. Het leverde hem toen de toevoeging ‘moefti’ op, een term, die ik uit Marokko meegebracht had. Een moefti is een Islamitische geestelijke, maar wij gebruikten hem eerder in de zin van onvoorspelbare persoon met originele ideeën. De titel paste perfect bij Marc en ik geloof dat hij hem nu nog altijd met enige trots draagt. Dat is ook al moefti van hem!
°
Nu, ik vertel dit verhaal omdat Marc speciaal voor mijn fietspassage door Genève naar die stad
vloog, daar zijn intrek nam in het chalet van zijn familie in Gex en op mijn
doortocht wachtte om samen met mij een raclette te gaan eten.
Dat is nog eens wat anders. Bij het
oprijden van de ijselijke helling
naar het luxueuse chalet, dat zijn grootmoeder daar in de jaren ’60
liet
optrekken, stond Marc al langs de weg, foto-toestel in aanslag. In de uren en de dag daarop zijn we alle
plaatsjes terug gaan aandoen en werden alle herinneringen terug
opgepoetst. Eentje vind ik wel de moeite
waard om met de lezer te delen.
Jean-Louis Michon en een tweede kijk op ondersteuning door UNESCO
In Chambésy, een klein voorstadje van Genève, is in 25 jaar helemaal niets veranderd.
Misschien zijn de hagen en de bomen wat gegroeid, ik herinnerde me niet dat de
straatjes er net zo gesloten uit zagen als de Zwitsers zelf.
Hoe zou het zijn met
Jean-Louis Michon, mijn mentor bij UNESCO, die me naar Zwitserland haalde om
er bij de Aga Khan Foundation te werken? Ik heb er in die kwarteeuw niets van
gehoord. Zou hij nog in zijn huis wonen, dicht bij het Orthodoxe seminarie? Leeft hij eigenlijk nog? Ik had even gedacht op internet te checken vóór ik vertrok,
maar vond het spannender om het ter plaatse vast te stellen. Wie hem nu googlet, vindt zijn biografie op Wikipedia. Dat is weinig van mijn kennissen gegeven!
Marc en ik parkeren de huurauto tegen het kapelletje aan de overkant van zijn huis en we bellen aan. Een raampje op de tweede verdieping zwaait open en een witte kop piept over de vensterbank. Het is ‘Monsieur Michon’. Hij herkent me niet, begrijpt
niet wat we zeggen, maar komt opendoen. Aan de voordeur kan hij zijn ogen niet
geloven.
Jean-Louis Michon is onmiskenbaar niet zo jong meer, 86 zegt hij zelf onmiddellijk. Mager, bleek, spierwit haar, maar precies dezelfde. Hij neemt enkele minuten om mij te situeren en is alweer honderduit aan het praten over
zijn projecten, zijn studies over Islamitische kunst en zijn boeken over
Soefi-filosofen. Jean-Louis is in 1946 in Damascus moslim geworden, Abdelwahid Yahia is zijn Islamitische naam en met zijn kennis over Islam kan hij zich zelfs 'sjeik' laten noemen. Hij is van de school van enkele grote Zwitserse Islamkenners, onder wie Titus Burckhardt, een naam als een klok in die middens. Ze vormen zo’n beetje de tweede
golf van Westerse Oriëntalisten uit de jaren ’30 tot ‘60, met intense bewondering
van de locale cultuur van wat toen nog Franse en Engelse kolonies waren in
Noord-Afrika en het Nabije Oosten. Nu gaat hun zachte, milde kijk en aanpak helemaal
verloren in de Oost-West tegenstelling, 9/11 en de corrupte regimes van de
Moslimlanden.
Jean-Louis vertelt me nu hoe er begin van de jaren ’80 met de centen van UNESCO
gesold werd in het project, waar ik in werkte en hoeveel er wel achterovergeslagen werd door de bazen zelf. Ik ben verrast en schrijf toch maar liever hun namen hier niet neer. Jean-Louis schudt het hoofd. Het idyllische plaatje van de internationale samenwerking om de oude
cultuurschatten van Marokko te vrijwaren, waar ik toen zo sterk in geloofde, kleurt helemaal vaal.
Op naar
zijn eigen schattenkamer op zolder! Daar heeft hij een halve eeuw boeken,
foto’s, dia’s, voorwerpen, notities en schetsen opgeslagen. In het midden een
klein tafeltje, waar hij op een laptop werkt aan overzichten en een
inventaris. Een onmogelijke opdracht. Zijn enige hoop is zijn dochter Solange. Intussen is die ook al niet zo jong meer, maar wel nog altijd even hoe-zal-ik-het-zeggen, als toen ze jong was, hoor ik uit
wat hij erover vertelt.
We vertrekken. Ik heb het gevoel dat ik mijn 4 jaar in Marokko hier definitief onder omslag verzegeld heb. Met vermelding: leuk en goed geprobeerd, maar uitzichtloos. Gelukkig heb ik voor werk het spoor van Jean-Louis Michon achteraf niet langer gevolgd.
Onderweg naar Le Puy
In Frankrijk is de rage van chambres d’hôtes nog lang niet uitgewoed. De gids ‘Logis de France’ vermeldt er al 11.000 en vele zijn er niet eens in opgenomen. Bijvoorbeeld die al van twee Vlaamse kennissen in Culan, waar ik op de Xacobeo 2004 een halte inlaste. Zij vullen hun kamers met gasten uit het thuisland. Sinds de toekenning in het voorjaar 2010 van de Award tweede beste buitenlandse B&B in Belgische handen stromen Vlaamse gasten er nog massaler toe. Mij lijkt de formule van chambres d’hôtes interessant om verschillende redenen, kamperen in nat en koud is alleen voor noodgevallen, veel hotels zijn er niet in de streken waar ik doorheen trek, je kan ’s avonds aanschuiven aan de table d’hôtes en het geeft wat gezelschap, als je alleen reist. Alle lijken ze wel wat op elkaar, de kamers met thema en leuke naam, het hoekje met toeristische info over de streek, de locale producten, die de eigenaars te koop aanbieden, de omgang met de gasten in familiaire vorm, het vermoeden van gezelligheid, dat ze willen uitstralen. Ik heb er 6 aangedaan op deze reis. Zoveel Foulonsterren wil ik ze toekennen:
Paliseul, tussen Dinant en Bouillon. Een mooi fris-gerestaureerd Ardens huis in natuursteen en leien. Een jong, eerlijk koppel gastheren. Als ze horen dat ik de volgende morgen al vertrek vóór ontbijt, ligt er een ontbijtpakketje klaar als ik vertrek. Drie sterren!
Grand, grote stad in Romeinse tijd, nu een verloren gat in de buurt van dat Domrémy van Jeanne D’Arc. Schattigste chambres d’hôtes ooit getroffen. Een volgestouwd huisje met Engelse plattelandscharme, de gastvrouw 80, keukenprinses, zorgzame moeder, die blijft praten, ook als niemand nog luistert. De gastheer, 82, hardhorig en glimlachend. Een diner, geen beschrijving mogelijk. En ’s morgens een rekeningetje van minder dan 30 Euro, met prijzen, die nog rond zijn in Franse Frank. Buiten categorie!
Fontaine Française. Een oude watermolen, heel zorgzaam gerestaureerd, een monument omgebouwd tot gastenverblijf. Vanuit mijn kamer zicht op een
heel mooi kasteel aan een vijver.
De jonge gastvrouw met baby is heel bedeesd, lijkt wel bang van me. Het mooi ingerichte huis is koud. Er is niemand
anders. De maaltijd, die ik meende te kunnen krijgen is ‘een misverstand’. Half sterretje, misschien kwam ik op een slecht moment langs.
Belley. Een uitgeweken Nederlandse bezit zo’n honderd kilometer ten Zuiden van Genève een landgoedje en heeft er een gastenkamer ingericht. Maar twee jaar geleden is haar man overleden en het erf en de grote tuin liggen er even dood bij. Haar leuke zoon vangt ons op en hij moet even slikken als hij hoort dat we op zondagmorgen al om half acht zullen willen ontbijten. Er zit niets anders op voor hem dan de nacht dan maar doortrekken met zijn vrienden tot hij ons kan uitwuiven. Een ster.
Sarras, aan de Rhone. Professionals. Geslepen in communicatie, licht gespeelde interesse in wat de gasten verlangen en van plan zijn, afgewogen balans tussen wat je betaalt en wat je krijgt. Een beetje in de stijl van de Amerikaanse bediende aan de supermarktkassa: ‘How are you today? Thank you so much for your business!’. Had evengoed een hotel kunnen zijn, dan was die familiariteit niet nodig. Toch een ster voor de ligging vlak in het oude centrum en de kwaliteit van inrichting.
Cahors. Chambre d’hôtes oude stijl. Aangegeven als Cahors, maar blijkt er vijf kilometer vandaan te liggen, pal op de scherpste, hoogste heuvel van de ganse streek. En het regent. Een kamer, die erg doet denken aan de gastenkamer van bij mijn grootouders vroeger. De gastheer gooit mijn fiets omver, terwijl hij hem uit curiositeit even langs alle kanten wou bekijken. Moet ik hem wel het kwartsterretje afnemen, dat zijn etablissement waard was.
Om maar te zeggen, die chambres d’hôtes, handig, omdat ze er zoveel zijn, zelfs in streken in Frankrijk waar er niet meer de minste activiteit te bespeuren valt en altijd goed voor een kleine verrassing. Toch zou ik er geen kilometertje extra meer voor omrijden.
Intussen heb ik me in een taaie rit uit de Rhone-vallei gehesen, van Sarras naar Le Puy. De teller hoogtemeters staat op iets meer dan 12.000 meter en de oude Compostella-route ligt nu voor, een pad van 1600 kilometer.
In 951 zette bisschop Godescalc van Le Puy zich op weg met een groep volgelingen voor wat de oudst gedocumenteerde tocht naar Santiago zou worden van gelovigen van over de Pyreneeën. Een monnik in een abdij dicht bij Logroño zag de groep voorbijtrekken en noteerde het in de intro van een manuscript, dat hij toevallig net aan het copiëren was. Copies van die copie zijn bewaard en Godescalc zelf liet bij zijn terugkeer in Le Puy een kapel bouwen, die nog bestaat en vol architectuursnufjes en souvenirs zit uit Spanje. De weg, die deze pionierspelgrim gekapt heeft, is in 1050 jaar tijd naar schatting al door 5 miljoen mensen gevolgd.
In ieder geval, Godescalc zette meteen zijn Le Puy op de pelgrimskaart en de fenomenale bloei van de stad en zijn pelgrimsvoorzieningen in de elfde en twaalfde eeuw zijn aan zijn initiatief te danken. De pelgrimsroute vanuit Le Puy wordt aangeduid als Via Podiensis.
Le Puy bestaat uit drie scherpe heuvels, drie keer de Geraardsbergse Oudenberg bij mekaar. De grootste wordt bekroond door de kathedraal, een paar honderd trappen verwijderd van de benedenstad. Dagelijks om 7 uur ’s morgens is er de pelgrimsmis. Ik ben vroeg opgestaan in de Franciscanen-albergue, slapen ging toch niet met het gerommel en geritsel in de slaapzalen. Le Puy is nog donker en leeg, op een vishandel en bakkerij na, waar de verse voorraad uitgestald wordt. De Romaanse kerk is statig en elegant tegelijkertijd. In de middenbeuk zitten we met een veertigtal personen te wachten op de dienst, enkele Franciscanessen lopen af en aan. De celebrant verschijnt met rode kazuifel, vandaag is feestdag van Evangelist Mattheüs. We krijgen een korte dienst. Vlak voor de communie staat Zuster Maria Lourdes recht. Ze draagt zo’n nekmicrofoontje à la Zevende Dag. In drie talen, met ronduit onberispelijke uitspraak, geeft ze aanwijzingen voor de communie: 'Niet-katholieken komen naar voor met een hand op de borst en krijgen de zegen in plaats van een hostie.'
Na de mis volgt de vertrekkersceremonie. Rond het beeld van Sint-Jacobus in de middenbeuk,
verzamelt de priester de pelgrims rond zich. Hij vertelt over Le Puy, de
pelgrimstocht en zijn betekenis en wijst op onze plichten als bevoorrechten, die hem zullen kunnen maken. Hij leest nog een gebed in het Occitaans en zegent. Nu even kennismaken. Wie zijn we, waar komen we vandaan, wat is onze ambitie? Omdat ik uiterst links sta kom ik eerst aan de beurt. Ik merk dat wat ik te vertellen heb al direct indruk maakt. De andere trekkers zijn allen te voet, een Spanjaard, twee Duitsers, twee Zwitsers en de rest Fransen. Op een Fransman en de Spanjaard na, gaat
iedereen slechts een stukje weg doen, de meesten hopen Conques
in een week te bereiken over de GR65, zoals de route bekend staat.
Naast mij staat Zuster Maria Lourdes driftig te
noteren. Input voor haar statistieken. Na de voorstelling vraagt de priester of we
intenties willen op weg helpen naar Compostella. Dat zijn geschreven
bedes, die mensen in een mandje aan de voet van het Sint Jacobsbeeld achterlaten.
Bedoeling is dat pelgrims ze meenemen en achterlaten op hun laatste
etappe, waar andere pelgrims ze dan weer oppikken tot ze ooit in de Kathedraal
in Compostella aankomen. Ik neem er drie uit het mandje, dat zijn bofkonten, over
twee weken bereiken ze al hun bestemming als het meezit. Andere zullen er vast
maanden over doen, misschien wel een jaar, het wordt winter en de pelgrimstochten vallen stil. We zijn geladen voor de tocht, iedereen krijgt nog een handje van de pastoor en een scapuliertje van de Heilige Maagd van Le Puy-en-Velay.
Aan de kassa in de sacristie hangen Zuster Maria Lourdes’ grafieken met aantallen en herkomst van pelgrims van de laatste 6 jaar. Van zo’n 2.000 in 2004 naar 12.000 verleden jaar. Het gaat goed met de Katholieke Kerk! ‘Une vraie renaissance’, zegt ze, terwijl ze mijn pelgrimspaspoort afstempelt voor vertrek.
Ik verlaat de kathedraal via het impressionante voorportaal. De grote middenboog opent op de stad beneden, indrukwekkende aanvang van de Via Podiensis. De Fransman met lang haar, die de tocht helemaal te voet wil doen, vraagt me ‘tu veux un pélerin?’. Hij gaat midden de trappartij staan met zijn rug naar mij, steekt zijn staf met die eeuwige malle kalebas in de lucht en poseert.
Ik haast me naar de albergue, laad mijn fiets en vertrek, de steile Loire-vallei uit. Net buiten de stad een bordje, Compostella 1521 kilometer. Volgens de kortste route van onze Godescalc. Maar ik wil de Pyreneeën over via een andere pas, de Somport. Boven staat daar een treinstation dat ik per sé moet zien.
Conques
Karel De Grote was altijd heel genereus met kloosterordes, het waren steunpunten in zijn politiek. De voornaamste liet hij begin van de 9de eeuw een manuscript bezorgen met een verschillende letter van het alfabet getooid. Voor Conques was dat de ‘A’, zo nauw lag de abdij hem aan het hart. En dat was nog vóór een monnik in 866 de relieken van Sint Fides (Sainte Foy, Santa Fe) zou gaan stelen in Agen om de business van Conques op te krikken met bedevaarders. Honderd jaar later kwamen de pelgrimstochten vanuit Le Puy over de Via Podiensis dan op gang en Conques ging twee eeuwen van geweldige bloei tegemoet.
Nu is Conques een dorpje met minder dan 300 inwoners en 5 kloostelingen in wat de Franse revolutie nog intact liet aan kloostergebouwen. Het is een juweeltje van een plaats, halfweg op een heuvelflank, één straat
groot, die uitmondt op een pleintje met de sobere Romaanse abdijkerk. Ze ademt een
beetje de sfeer uit van de Basiliek van Mont Saint-Michel, onderbruikt en
gezuiverd, ontdaan van eeuwen aanvullingen en verbouwingen, zelfde Franse school
van restauratie van religieus patrimonium, dat zie je zo. Boven het portaal, het
12de eeuwse tympaan van het Laatste Oordeel. Ik ga me direct aanmelden
voor overnachting in de abdij en krijg het laatste plaatsje. De albergue
bestaat uit een 19de eeuws groot neo-romaans kloostergebouw, waarin delen van de
middeleeuwse abdij verwerkt zijn. Ik mag mijn fiets stallen in de middelleeuwse
kelders en bereik via een diep uitgesleten stenen spiltrap de binnenkoer.
De opvang van de pelgrims is een ‘totaalprogrammma’. Daar zorgen de 5 paters Premonstratenzen voor. Om 7 uur ’s avonds is er eerst verwelkoming van de gasten. Een pater weidt wat uit over Conques, over zijn orde,
ook gekend als Norbertijnen, die nog het sterkst zijn in de kloosters van
Grimbergen, Tongerlo en Averbode. De ganse orde leeft trouwens van de opbrengsten van
brouwerij-activiteiten in ons land. De pelgrims zijn voor het overgrote
gedeelte Franse ‘randonneurs’, die hun weekje stappen over de Via Podiensis, of GR 65 in lekentaal, afgerond hebben. In de grote eetzaal zitten we met zo’n 150 aan drie lange tafels. Op de witte muur wordt de tekst geprojecteerd van ‘Ultreia’, het pelgrimslied.
De ganse zaal heft het aan, ik hoor het voor de eerste keer. De tekst van het refrein is in een oude Romaanse taal, die het midden houdt tussen Occitaans en Spaans, Pelgrimees, zal ik maar zeggen.
Ultreia e sus eia. Deus, adjuva nos! Altijd maar verder en hoger, God sta ons bij! Ultreia is ook de naam van een Vlaamse groep
middeleeuwse muziekbeoefenaars rond Peter Van Wonterghem, de zoon van de onfortuinlijke Alice De Craemer, over wie ik in Spanje iets ga vertellen. De
fascinatie met Compostella is totaal in die familie.
Na het eten en een hilarisch wedstrijdje snelafruimen tussen de drie tafels, gaat het richting basiliek. Vóór de kerk legt een Norbertijn het schitterende beeldhouwwerk uit boven de toegangsdeur. Veel leuke details, de duivel die stiekem zijn vinger op de weegschaal van de zielen legt om ze in zijn richting te doen overhellen. Na de pelgrimsdienst in drie talen (maar de paters kunnen hun Engels en Duits toch maar beter wat gaan bijschaven bij Maria Lourdes in Le Puy), krijgt iedereen een copie van het Evangelie en volgt nog een orgelconcert. Imposant. Als we buitenkomen is het intussen donker en is het stadje helemaal verlicht, een sprookjesdecor.
Via Podiensis
Na Conques zwakt het Santiago-gevoel van de Via Podiensis danig af. Bijna alle sites en herbergen zijn bevolkt met wandelaars, met focus op landschap, cultuur en keuken. Aan tafel gaat het bijna uitsluitend over fysische ongemakken van de lange wandelingen en culinaire specialiteiten van de streek. Een gesprek over de Cantal –kaas neemt een stuk van de avond in en ’s morgens is het gissen naar de samenstelling van de confituur, waar de hospita blijkbaar courgetten in gedraaid heeft.
Dit pelgrimsintermezzo zal duren tot aan de Spaanse grens. Daarom was het nog geen verloren traject! Omdat er toch geen Fransen in de buurt zijn die dit kunnen lezen om dan van ijdelheid bijna achterover te vallen, wil ik gerust toegeven dat de doorkruiste streken, de vallei van de Lot en de landschappen van de Quercy, Gascogne en Armagnac schitteren als fietsomgeving en de stadjes erin blijken ware kleinoden, St Côme d’Olt, Estaing, Cajarc, Cahors, Moissac, Lectoure .. In Aire sur l’Adour verlaat ik de Via Podiensis, die van daaraf recht op Ostabat afgaat en de Ibañeta-Pyreneeënpas, die ik in 2004 genomen heb. Over het kleurloze Pau zoek ik aansluiting met de vierde, meest zuidelijke route, de Via Tolosana, die in Oloron-Sainte-Marie een andere aanloop biedt om over de Pyreneeën te geraken, de Romeinse Somport-pas.

Somport
Summus Portus of de hoogstgelegen doorgang, was de naam die de Romeinen bedachten voor deze Pyreneeënpas van 1632 meter. Die Romeinen legden een weg aan over de bergen om hun goudmijnen in Spanje te bereiken, Vandalen, Visigoten, Arabieren staken daar over op hun veroveringstochten en nu ben ik aan de beurt. Sinds 2003 ligt er een tunnel (die fietsers niet mogen gebruiken) en de weg over de pas heb ik helemaal voor mij alleen. Het wordt een 5,5 uur durende klim vanuit Oloron-Sainte-Marie, traag en lang, maar ondanks de grotere hoogte niet lastiger dan de Ibañeta-pas. De 54 kilometer gaan er nog tamelijk vlot door in een landschap dat alsmaar kaler wordt. Geregeld duiken lange viaducten en tunnelingangen op van de fameuze onderbroken Pyreneeënspoorweg, dorpjes zijn leeg en vervallen. Er hangt iets benauwelijks over deze streek. Terwijl ik de tocht voorbereidde, botste ik op verhalen over verdwijningen, bergsport-accidenten en moorden.
En terug thuis, nog tragisch nieuws.AI - za
30/10/2010 - 17:43 // Camille (foto),
de laatste 'autochtone' beer uit de Pyreneeën, is hoogstwaarschijnlijk gestorven.
Camille, de laatste inheemse beer uit de Pyreneeën, heeft meer dan waarschijnlijk het loodje gelegd.Dat meldt de Spaanse
dierenrechtenorganisatie Fapas.
Het dier heeft al maanden geen teken van leven meer gegeven.
Ploegen die de beren in de Pyreneeën in de gaten houden, hebben Camille al maanden niet meer gezien. Rekening houdend met de leeftijd van de
beer en het feit dat ze ziek was, gaan verschillende organisaties ervan uit
dat de beer dood is. De laatste foto van Camille, die haar biotoop op de
Spaanse kant van de Pyreneeën had, dateert van 5 februari dit jaar.
Op het topje van de Somport-pas, aan de totaal verlaten grens, steekt er onmiddellijk een felle wind op die me op slag afkoelt. Het is 1°C warm, maar het voelt Siberisch koud. De Pyreneeën zijn nog een stuk ruwer aan Spaanse kant, de afdaling naar Canfranc is spectaculair, hoewel nauwelijks genietbaar omwille van de koude. Ik draag fietshandschoentjes zonder vingers, heel slecht idee. Het kost me de apotheose van Canfranc Estación.
Canfranc Estación
In 1928 werd een spoorweg
geopend tussen Spanje en Frankrijk, Jaca en Pau, waar 30 jaar aan gewerkt was.
De bedoeling was van deze verbinding uit te bouwen tot het voornaamste passagiersdoorvoerstation tussen de twee landen. Daarvoor werd een immens
station opgetrokken, een van de grootste van Europa. Canfranc zou namelijk niet
alleen instaan voor de douane- en paspoortcontroles, maar iedereen
moest sowieso overstappen, want Spaanse en Franse treinen rijden op verschillende spoorbreedtes. Enkele jaren na de inhuldiging door de Spaanse koning Alfonso XIII - herinneringsplaat gezien – brak de Spaanse
burgeroorlog los. Geen treinen meer. Dan de tweede wereldoorlog, weer
onderbroken en na de oorlog was er geen belangstelling meer, zeker niet
aan Franse kant. In 1970 werd de lijn op de Franse Pyreneeënflank opgeheven en Canfranc
moet het sindsdien doen met twee pendeltreintjes per dag uit Jaca. Ik
probeer zo snel mogelijk naar een plaatsje te fietsen, van waaruit ik een goed
foto-overzicht heb. Niet makkelijk, het grootste deel van het terrein is afgezet.
Intussen heb ik het zo koud, dat ik begin te klappertanden en dan, vlak voor het
station, slaag ik er niet in om mijn foto-tasje open te maken, geen gevoel in
mijn vingers. Spookstation, letterlijk. Dramatisch bezoek. De maniakken van 'Forbidden Places' hebben gelukkig enkele foto's op hun site, waarvan ik er eentje pik om jullie mee te laten genieten.
Camino Aragonés
Camino Aragonés is de pelgrimsbenaming van het stukje Compostella-route tussen de Somport-pas en de hoofdroute, de Camino Francés. Van de Pyreneeën-top is het een kleine 200 kilometer fietsen over Jaca, Sangüesa en Lumbier tot het iconische Puente la Reina, waar de twee wegen samenkomen. De Camino Aragonés is maar een smal bijrijviertje voor de stroom pelgrims die in Roncevalles de Pyreneeën overgestoken zijn. Ze hebben in Puente nochtans al twee van mijn drie monumententoppers op Spaans grondgebied gemist.
Javier
Voor het plaatsje Javier heb ik een kleine omweg gemaakt. Javier, dat is Spaans voor Xavier of Xaverius en ook de naam van de geboorteplaats van Sint Franciscus Xaverius. Ik wil hier geen oorlogje tussen patroonheiligen uitlokken, maar ik heb me naast de enige, echte Franciscus van Assisië van mijn verjaardag, ook zijdelings altijd wel wat geïnteresseerd aan
die wereldreiziger Franciscus. Javier is een gek plaatsje. Er staat een gerestaureerde burcht op een heuvel, het vroegere bezit van de adellijke
Baskische familie van Franciscus. Verder nog een brede laan met een klooster, seminarie, congresruimte, enkele hotels en één souvenirwinkel. Sober en grandioos
tegelijkertijd. Aan het grote lege plein is een enorm geschilderd portret opgericht van Francisco Javier, de ondernemende Jezuïet,
missionaris in Indië, China en Japan, begraven in Goa.
Enkele dagen later lees ik in de 'Noticias de Navarra' dat twee koene bergbeklimmers een beeld van Sint Franciscus Xaverius, beschermheilige van Navarra, zijn gaan rechtzetten op een top in de Pyreneeën, de Mesa de los Tres Reyes, met 2444m hoogste berg van Navarra. In 1955 was het beeldje van 70 centimeter met een helicopter neergelaten op dit hoogste punt, maar enkele jaren geleden viel het voorover bij een aardschok. Dat is weer verholpen.
Overal Romaans
Niet zo nu en dan een boogje of een weggezakt stenen kruisje langs het pad, nee, Romaanse kunst is werkelijk overal langs de pelgrimsweg. In de 11de en 12de eeuw was de route naar Compostella het equivalent van wat tegenwoordig de autostrades naar de
zon zijn. Zo’n half miljoen mensen trokken er langs per jaar. In die tijd nog in beide richtingen – de terugreis was even lang en net zo te voet als de doorreis. Voor dergelijke stormloop werd in het begin van het 2de millenium druk gebouwd, bruggen, pelgrimsherbergen, hospitalen, kerken en waarschijnlijk ook eethuizen en shops. Dorpjes van hooguit duizend inwoners telden soms 15 opvangplaatsen. En al die bouwwerken werden opgetrokken in wat de heersende stijl van de tijd was, Romaans. Duurzame materialen, droge streken zonder aardbevingen, goede inkomsten voor onderhoud:
niet vreemd dat er nog heel veel van terug te vinden is of zelfs
nog in gebruik.
Tegenwoordig wordt er flink wat van gerestaureerd en als bezienswaardigheid georganiseerd en de turegrinos, toeristen op de Compostella-route, worden ook alsmaar talrijker. Kassa, kassa! Hoezo, b-e-t-a-l-e-n? Pelgrims zouden moeten betálen om bepaalde kerken aan te doen, die duizend jaar geleden voor hen gebouwd werden? Daar zullen wel menige onchristelijke woorden over gevallen zijn. Intussen heeft het overijverige Spaanse Ministerie van Toerisme ingebonden. Pelgrims wandelen nu voorbij de kassa zonder betalen. Niet slecht gezien eigenlijk, ze horen toch als figuranten bij het decor. De turegrinos zijn even tuk op typische pelgrims als op Romaanse postuurtjes en fotograferen ze als curiositeiten. Ik weet zeker dat er veel meer foto’s van mij en mijn fiets opgeslagen zitten op vreemde computers dan op die van mij. Iedere pelgrim een vedette.
Onbegonnen werk om die duizenden monumenten aan te doen, natuurlijk. Meestal pik je er eentje mee, omdat het net op het juiste ogenblik op de juiste plaats ligt. Je had toch juist nood aan een rustpause, even wat drinken halen of het blijkt zonder inspanning vanop de fiets te bekijken. Voor enkele ben ik wel een eindje omgereden. Drie vond ik ontroerend mooi, een paar tientallen schitterend, vele anderen bijzonder fraai. Hier gaan we.

San Juan de la Peña
Een interessante omweg, vermeldt het fietsboekje, zonder meer details. Op het terrein blijken dat drie stevige opeenvolgende hellingen te zijn vanuit Jaca van zo’n 700 meter in
totaal. Niet onlogisch voor een ‘verborgen klooster’. San Juan de la Peña of de Heilige Johannes van de Rotsblok ligt weggestopt in een enorme gleuf onder een vooruitspringende rots op de flank van de Monte Oroel. Het 11de eeuwse klooster
beschikt daar over een ligging zonder
gelijke. De eerste koningen van Navarra werden er begraven en vele kerkschatten uit het Noorden van Spanje
waren er decennia-lang veilig ondergebracht tegen de plunderingen van de Moren. Toen die dreiging definitief geweken was en
het christendom weer flamboyant aan de oppervlakte verscheen, werd er
in de 16de eeuw een enorm nieuw klooster gebouw een kilometer verderop. Meteen ook de redding van San Juan de la Peña in zijn middeleeuwse vorm zonder uitbreidingen of verbouwingen.
Zo ligt het er nog, twee verdiepingen hoog
ingeplugd in zijn gleuf in de rots en binnenin van een Romaanse zuiverheid, die de adem afsnijdt.
Weinig bezoekers vinden de weg naar dit juweeltje en het maakt de ontdekking van de sobere, koude, halfduistere
ruimtes nog specialer. Om te bekomen van al dat moois, ligt aan de voet van de
Monte Oroel nog een prachtig dorpje, Santa Cruz de la Serós, waar je wél iets
kan eten en drinken, ook mooi meegenomen na de ontbering van de ‘interessante
omweg’. Op internet is een aardige site met een virtueel bezoek aan het klooster beschikbaar,
, je kan de foto’s laten begeleiden met een bandje
middeleeuwse muziek. Gelukkig is er ook een knop ‘audio off’.
Santa Maria de Eunate
Een erg vieze strook om door te rijden, ten zuiden van Pamplona. De oude hoofdweg, de autoweg naar Madrid en de oude en nieuwe spoorweg trekken slechtgebundeld een breed spoort van
lawaai en pollutie door het beschadigde landschap. Altijd spannend om als
fietser door zo’n jungle door te dringen. De laatste kilometers van de Via Aragonés
verlopen gelukkig wat rustiger en enkele kilometer voor het legendarische Puente
la Reina, doemt links van de weg tussen de maisvelden nog een mysterieus
gebouwtje op, de Ermita de Eunate. Bijzonder omwille van de ligging midden de
velden, langs de pelgrimsweg, maar ver van iedere bewoning, de onduidelijkheid
over de bestemming als kloosterkerk, hospitaalkerk of grafkapel en dan vooral
de vorm, een achthoek.
De acht buitenmuren dragen het dak met ribben in de snijdingen, het interieur is helemaal vrij van zuilen. Het gebouwtje is omheind door een achthoekige kloosteromgang van stenen bogen, die rusten op dubbele
ranke zuiltjes met versierde kapitelen. Het is
een puur, fris monument. Er zijn geen geschreven bronnen over zijn opdrachtgevers
of bestemming, niemand weet met zekerheid hoe het hier terecht kwam. Als je
binnenin zit, voel je dat die Basken, Franken en Germanen, die dit hier
duizend jaar geleden samen optrokken, geen halve wilden waren. Omdat we allen
onze eigen theorie rond de herkomst mogen opbouwen, concludeer ik vanop mijn
fiets dat dit een kapel moet geweest zijn in opdracht voor een voorname machtshebber
of geestelijke, die langs de pelgrimsweg iets wou achterlaten, gebouwd in een
stijl van een gebouwtje dat hij in een andere streek had gezien, misschien wel
tijdens een Kruistocht in het Byzantijnse Rijk. Lang hoef je niet na te denken
over zoiets, de Compostella-routes waren één groot netwerk, het grootste
communicatie-kanaal van de Middeleeuwen, waarover ideeën en nieuwtjes uit alle
windstreken in enkele maanden tijd gans West-Europa konden coveren.
San Martin de Frómista
Behalve de laatste tien kilometer voor en na de twee grote steden, is het stuk Camino Francés tussen Burgos en León een lange weg van fascinerende ontdekkingen. Een kaarsrecht stuk authentieke Romeinse weg tussen Sahagún en El Borgo Ranero, de als albergue herbruikte ruïne van San Antonio, de zwierige sluizen van het 18de eeuwse Castilla-kanaal, Castrojeriz als een soort Troje met zijn tien lagen geschiedenis, het achthonderdjaar oude en nog actieve Clarissenklooster met pelgrimsopvang in Carrión de los Condes. Maar evenzeer de tafel met een driegangenlunch voor 7 Euro in Vega de Infanzones, want toeristen-Spanje en –prijzen zijn hier veraf.
Toch smelt ik nog het hardst voor de 11de eeuwse Romaanse St-Maartenskerk van Frómista. Het stadje, dat nu minder dan 800 inwoners telt, bezit nog een patrimonium van de tijd dat het een belangrijke etappe was op de pelgrimsweg. Samen met de heropleving van
de Sint-Jacobsweg, begint Frómista ook traag aan zijn renaissance.
San Martín staat centraal op een sober en mooi pas heraangelegd plein. Op foto’s
in gidsen ziet de directe omgeving er nog verkommerd en verlaten uit, nu is
rondom een strak plein van natuursteen aangelegd. De San Martin staat onverkort
van haar historische gelijk te getuigen in een zuivere vorm van Romaans: een Latijns kruis, verhoogde middenbeuk, twee
zijschepen, achthoekige centrale koepel,
rond koor, drie rondboogtoegangen en dan die twee ronde torens in de Westgevel.
Hoe ongelooflijk elegant en evenwichtig allemaal, een echt kunstwerk. Je blijft
ernaar kijken. Ik zie dat er een nieuw hotelletje is met zicht op de kerk. Dat
is al genoteerd voor volgende doortocht. Zo werk ik die Compostella-route af.
In 2004 was ik stomweg rond Frómista gereden, klassiek, meegezogen door
de verkeersborden, die zoveel mogelijk auto’s in het centrum willen vermijden, nu
heb ik een korte halte ingelast, volgende keer wordt het een etappe-plaats.
Alice De Craemer
In 1986 trok Etienne Van Wonterghem uit Beernem al voor de vierde keer over de Camino Francés. Het Vlaams Compostellagenootschap was een jaartje oud en telde naast Etienne een handvol leden, Spanje ontwaakte uit zijn economische winterslaap en trad toe tot de Europese Gemeenschap. Etienne, vrouw Alice en hun twee volwassen kinderen zwoegden zich op twee tandems over de nationale wegen naar Santiago. Geen routeboekjes in die tijd, geen voorzieningen, aanduidingen, noch gescheiden of afzonderlijke paden, nauwelijks andere pelgrims – 1801 zouden er over dat volledige jaar de compostelana krijgen. Puur pionierswerk.
Op de N-120 op weg naar Nájera, net buiten Navarrete, werden Etienne en Alice op hun fiets van de weg gereden door een personenauto. Alice was op slag dood.
Het jaar erop voltooiden Etienne en zijn zoon Peter de dramatisch onderbroken tocht te voet.
In de muur van het
kerkhof van Navarette zijn twee gedenkstenen voor Alice De Craemer ingemetseld, eentje in het Nederlands, een tweede in het Spaans. De plaats is intussen
uitgegroeid tot een vaste korte halte van vele voorbijtrekkende pelgrims. Ze laten er
een steentje of enkele veldbloemen achter.
Na mijn thuiskomst vertelt Etienne Van Wonterghem me aan de telefoon
dat hij er intussen al 15 Santiago-tochten op zitten heeft, de laatste al met
kleinkinderen van hem. De N120 tussen Navarrete en Nájera is tegenwoordig een
rustig binnenwegje geworden. De
Portugese vrachtwagens en de immer gehaaste rode en gele Spaanse Seats
razen nu
over de nieuwe autoweg.
De wijntap van Irache
Een paar kilometer buiten Estella, stijgt het pelgrimspad in de richting van het historische kloostercomplex van Irache. Een wijnboer heeft een imposante bodega
gebouwd in de schaduw van de religieuse instelling met een aardigheid, die hem
veel meer pelgrimsaandacht oplevert dan het monument. Hij heeft namelijk langs
het pad, ten behoeve van de voorbijtrekkende pelgrims, een wijntap
geïnstalleerd.
Een kraan, waar de wijn uitvloeit, zomaar.
In 2004 ben ik aan de wijnfontein voorbijgereden, deze keer duw ik mijn zware fiets over het grindpaadje om het pelgrimswonder te zien. Het heeft meer klasse, dan ik me voorstelde. Tegen een natuurstenen muur is een nis uitgewerkt
met een stenen beeld van een pelgrim, geflankeerd door twee wapenschilden.
Daaronder een metalen badkamerornament, twee tapkranen op een schelp in
de muur en een metalen lavabootje eronder. Vino is er in smeedijzer aangeduid
boven de ene kraan, agua boven de andere. Ik ben helemaal alleen aan de wijnkapel. Het
is late namiddag. Pelgrims te voet doen deze plaats ’s morgens aan, een uurtje
stappen vanuit hun albergues in Estella. Ik haal mijn drinkbus ‘Sven Nijs, sponsored by Belgacom’ boven. Gekregen van een collega op het werk, had ik ze al gereserveerd voor deze Santiago-versie van de onuitputtelijke wijn van de bruiloft van Kanaan. De wijn smaakt fris en licht. Slecht kan hij niet
zijn, net naast de bodega. De pelgrim krijgt nog een tip:
"¡Peregrino! Si quieres llegar a Santiago / con fuerza y vitalidad /
de este gran vino echa un trago / y bebe por la felicidad"
Zoals voor alle Spaans langs
de Camino is een vertaling niet nodig en begrijpt het kleinste pelgrimskindje
waar het over gaat.
Albergue de Los Arcos
Los Arcos is de klassieke dagafstand vanuit Estella voor pelgrims te voet. De helft ervan arriveert dus met zijn Irache wijnvoorraad van ’s morgens. Dat verhaal kennen Johan en Regina intussen. Sinds meer dan 10 jaar al brengt het koppel uit Antwerpen twee weken van hun vakantie door als hospitalero van de albergue van Los Arcos. Deze gemeentelijke slaapplaats voor pelgrims is in Vlaams beheer. Het Santiagogenootschap bemant de herberg met jeugdherbergouders (hospitalero’s) van Pasen tot Allerheiigen. Ze staan in voor registratie, organisatie, beheer, schoonmaak en onderhoud. Op mijn twee tochten heb ik intussen zo’n 20tal van die albergues aangedaan en de Vlaamse steekt er nog altijd met kop en schouders bovenuit wat orde en organisatie betreft. Ik krijg een VIP-welkom van Johan. Vlamingen krijgt hij niet vaak over de vloer, fietsers nog minder en pelgrims met een Vlaams wimpeltje op de fiets helemaal niet. Het levert me een rustig plekje in de albergue op, een fijne avond met menú del peregrino in een restaurant in Los Arcos en fietsonderhoud de volgende morgen.
Albergues in zelfbeheer
Niet alle pelgrimsstops worden zo keurig en strak beheerd als die in Los Arcos. Sommige zijn in zelfbeheer van de pelgrims, die er een nacht verblijven. Het zorgt voor
een aparte sfeer.
Dit is hoe het er ongeveer aan toe gaat:
15:30 De eerste pelgrims te voet bereiken de albergue. Ze
kiezen de
makkelijkste bedden, frissen zich op en rusten wat Cruz do Ferro Na Cruz de Ferro volgt de langste en scherpste afdaling van de ganse camino. Bijna beneden, in Acebo,
houdt een andere fietser mij staande met een onduidelijke vraag over de
weg. Gek. Hier is maar één weg en altijd rechtdoor is West en richting
Galicië. Toch rijdt die Nicolas uit Hasselt terug naar boven. Hij werd overvallen
door een soort verlatingsangst. De gepensioneerde Hasselaar is sinds juni onderweg in zig-zag naar Compostella en kan het niet aan dat hij maar twee dagen meer te
rijden heeft. Dus klimt hij de Irago terug op en gaat in Spanje nog een grote
boog maken om dan over de Via de la Plata uit Sevilla opnieuw naar Santiago
te fietsen. Moet kunnen. De weg maakt nog meer
psychische slachtoffers, heb ik al meer gehoord. Nicolas
kreeg waarschijnlijk een voortijdige
aanval van het post-Camino syndroom. Voor sommigen is de ervaring zo aangrijpend, dat ze na aankomst in de Heilige Stad of terug thuis, in een serieuse dip terechtkomen. Een sterke variant op de maandagkater op het werk of het gevoel van hernieuwde routine na enkele weken vakantie. In Compostella zelf zie je hier en daar wel eentje zwevend door de straten trekken of in een hoekje van de kathedraal zijn verlichtingsroes uitzweten.
Op Kaap Finisterrae worden de rituelen van zuivering weer leven ingeblazen en is een plaats voorzien, waar
pelgrims hun kleren en schoenen kunnen verbranden, als teken dat ze de tocht volbracht hebben. Misschien is die open stookplaats er wel gekomen toen in 2006 een
pelgrim een deel van de bossen in de fik stak. Een Vlaming dan nog.
Rituele schoenverbranding leidt tot bosbrand – Het Laatste Nieuws, 12 juli 2006 Adolf uit Freiburg Galicië gaat prat op een gemiddelde neerslag van 2500 mm per jaar, dat is drie keer meer dan we hier in de Lage Landen te slikken krijgen. Die regen komt onversneden in de
vorm van forse onweders uit de Atlantische Oceaan binnengeschoven. Tegen de
strakke westenwind die de cumulussen aanvoert is geen kruit gewassen. Van oktober tot mei regent het. Het is 1 oktober als ik vanuit de Bierzo de Cordillera Cantabrica begin te
beklimmen. Boven ligt de grens tussen Castillië en Galicië. In het eerste
Galicisch plaatsje, Pedrafita, valt er al nattigheid en ik sluit mijn fietsdag
dan maar af. De volgende morgen raast de wind door het dorp en slaat de regen tegen de gevels. Een uur wachten in regenkledij onder een afdakje levert niets op en dus steek ik maar van
wal voor de klim tot Cebreiro. Vier kilometer helling van bijna 10 percent in de
gietende regen, je zou denken dat het de slechtst mogelijke combinatie van
omstandigheden is voor de fietser. Maar boven is duidelijk dat het nog erger
kan, bergaf tegen die Westenwind. Onder mijn regencape word ik tegen de weg
geslagen door de kopwind. Bergaf en het gaat geen meter vooruit. Er zit niets
anders op dan mijn fiets naar beneden te duwen, terwijl het water tot in het
kleinste, laatste droge hoekje onder mijn regenbescherming geblazen wordt. Ik
moet lachen van de ellende. Compostella Als er vraag is, volgt het
aanbod. In het klooster van San Juan de Ortega hangen grafieken aan de muur
over het aantal pelgrims, hun herkomst, de spreiding over de maanden, nationaliteiten .. Druk ook in het kantoor van de kanunniken van het kapittel van de
Kathedraal. Hier laat de pelgrim zijn geloofsbrieven zien en zijn stempelboekje
checken. De kerkelijke grenscontrole draait op volle toeren. Het is altijd even
spannend, vergelijk het met het gevoel bij de visumcontrole aan de voormalige
Sovjet grens, voor wie dat groots moment ooit mocht meemaken. Iedereen die de
balie verlaat met zijn Compostellana laat dezelfde triomfantelijke smile zien.
Ik heb hem. Het grote moment van de urendurende hoge pelgrimsmis is ook bezweken onder de druk van de aantallen. Nu zijn er 4 zo’n missen per dag. Je zwaait niet meer collectief af,
uitgerookt door het gigantische wierookvat, de butafumeiro en je weet al helemaal
niet meer in welk van die vier diensten ze je herkomst gaan afroepen vanop
de kansel. De kathedraal zelf is trouwens een halve bouwwerf en de volledige middenbeuk is ingenomen door stellingen voor restauratie. Als de laatste
pelgrim de deur uit is komen ‘s nachts de werklui de kathedraal onder handen
nemen om ze spic-en-span te krijgen tegen het Pausbezoek van 6 november. Opperpelgrim bezoekt
Santiago Precies een maand na mijn terugkeer, strijkt Benedictus XVI neer in Compostella. Koen heeft me thuis net een tv en satelliet-codekraker geïnstalleerd en ik zit de ganse dag gefascineerd naar de beelden te kijken.
18:30 De
pelgrims te voet beginnen hun potje te koken of gaan twee uur
te vroeg en tevergeefs op zoek naar eetgelegenheden, die de menú del
peregrino
al zouden aanbieden
19:00 De
enkele pelgrim op de reisfiets (ik) bereikt de albergue,
doucht en prult wat aan fiets en bagage
20:00 Een
groep peregrino’s op de mountainbike – tegenwoordig bekend
als bicigrino’s - valt de albergue binnen en in anderhalf uur wordt het
sanitaire blok herschapen in een puinhoop
21:30 Bij
hun terugkomst becommentariëren de pelgrims te voet, in het Duits en
het Frans, onder
mekaar de bicigrino’s. Deze laatste zijn in
het
Spaans onder mekaar aan het opscheppen over hun prestaties van de
dag
22:00 De
pelgrims te voet gaan slapen, de anderen verlaten de albergue
om te gaan eten. Licht uit in de slaapzaal
22:10 De
eerste pelgrims te voet beginnen te snurken
23:30 Alle
lichten floepen aan en de bicigrino’s besteden een uurtje
aan het opmaken van hun bed en het rommelen in hun bagage, terwijl ze
een
tweede, aangedikte versie geven van hun prestaties van de dag
00:30 Licht
gaat uit en iedereen gaat opnieuw slapen
00:40 De
eerste pelgrims te voet beginnen opnieuw te snurken
05:30 Geritsel
weerklinkt langs alle kanten in het donker, als de
eerste pelgrims te voet hun bagage beginnen te pakken om te vertrekken
06:00 Alle
lichten weer aan
06:30 Alleen de fietsers
liggen nog in hun bed. De pelgrims te voet
beginnen aan hun dagstaptocht in het donker
07:00 Ontbijt
tussen de fietsen en mountainbikes
08:00 De
albergue blijft achter als een zaal na een uit de hand
gelopen party. Tegen negen uur komen de gemeente-diensten het zaakje
schoonmaken en gaat de boel op slot tot 15:30
Niemand weet waar het ijzeren kruis vandaan komt of sinds wanneer het de hoogste top, de Monte Irago, op de Camino Francés siert. Op een achttal dagen stappen van Santiago, twee dagen fietsen, gooien pelgrims hier symbolisch de last van hun verleden van zich. Santiago kunnen ze nu niet echt meer mislopen en als het toch nog te lastig zou zijn, is er beneden in de vallei Villafranca del Bierzo, een vooruitgeschoven aflaat-afhaalpunt voor wie de laatste stretch door Galicië tot Compostella niet meer ziet zitten. Aan de voet van het Cruz de Ferro heeft zich over de eeuwen heen een echte berg pelgrimsstenen gevormd. Helemaal onderaan ligt misschien het steentje van Sint Francicus, of dat van Jan Van Eyck.
'Een 37-jarige Vlaamse pelgrim die op weg was naar het Spaanse bedevaartsoord Santiago de Compostella heeft ongewild in Spanje een bosbrand veroorzaakt, omdat hij aan het einde van zijn lange wandeltocht zijn schoenen ritueel wilde verbranden. De vonken van de brand van zijn schoenen sloegen over op struikgewas, waardoor een stuk bos afbrandde. De niet
nader bij naam genoemde man is door de politie opgepakt en riskeert nu een boete
van 100 euro. Hij heeft de nacht van zondag op maandag ook in een Spaanse cel
door moeten brengen. De man reageert daar echter laconiek op. Hij ziet de nacht in
de cel als ‘één van de vele herbergen waar ik op mijn tocht heb mogen verblijven’.
Het wordt helemaal te gek als ik in een bocht een gestrande fietser zie staan. Als een drenkeling in kolkende bergen, staat hij versteend naast zijn reisfiets. In het open ovaaltje van de
toegesnoerde kap van zijn regenvest zie ik een aangedampte bril op een ouder gezicht.
Hij schudt van nee, hij ziet het niet meer zitten. Ik doe teken van te volgen en
we schuiven samen onze Everest af. Als het wat minder extreem wordt, beginnen we
opnieuw te fietsen, in iedere bocht van kant wisselend om niet over de rand
geblazen te worden. Zo gaat het een uurtje door tot Tricastela en daar kunnen
we schuilen. In de cafés zit alles onder het water van de regencapes van de
druipnatte pelgrims. Ze kijken strak voor zich uit. Opgeven zal er geen een
natuurlijk. Ook de 79-jarige Adolf niet. Zijn tocht vanaf de Pyreneeën is een belofte aan Sint Jacobus. Verleden jaar lag hij onder het mes voor een heel zware operatie in de hersenen. Hij bad en beloofde. Sint Jacobus sleurde hem door de chirurgische interventie
en toen begonnen er weer problemen, andere deze keer. Hoe kon hij zijn drie
kinderen vertellen dat hij op zijn eentje zo’n tocht ging maken? Nooit zouden ze
hem dat toelaten. Dus werd het een zomerlang in het geniep voorbereiden, fiets
kopen, info inwinnen, tocht uitstippelen. De fiets en de bagage had hij bij
een kennis gezet, die mee in het complot zat. Begin september muisde hij er
vantussenuit met de fiets, richting station Freiburg en tegen ’s avonds zat hij in
Biarritz. De volgende morgen ging het naar Roncevalles, waar hij zijn tocht
aanvatte. Zijn kinderen waren hem intussen op het spoor, verbijsterd. In achttien dagen heeft hij
intussen 600 kilometer afgelegd. Op zijn 80ste verjaardag, 7 oktober, wil hij
Santiago binnenrijden …
Die cijfers zijn zo merkwaardig, dat ik het tabelletje hier copiëer. In 1985, dus 25 jaar geleden, 690 pelgrims en 145.000 verleden jaar in 2009. Zei daar iemand ‘boom’? En dit Heilig Jaar 2010 naar schatting weer 80.000 meer dan 6 jaar geleden, in het vorige Heilig Jaar. De opvang van enkele jaren geleden volstaat natuurlijk langs geen kanten meer. Er zijn ook niet alleen peregrino’s, maar nog veel meer turegrino’s, ordinaire, slechtgeklede, wildconsumerende toeristen. Wij pelgrims zien ze niet staan, maar de hoteliers en reisindustrie zetten alle zeilen bij om hun ter wille te
zijn. Ik merk het al de laatste 300 kilometers vóór Santiago, er zijn
opvallend meer stappers dan in 2004. Onderweg is het aantal albergues ook
toegenomen met heel wat privé-herbergen. Ze maken op een bescheiden manier wat reklame
bij de ingang van dorpjes, bed+4kg was+internet voor 9 Euro en van die dingen.
Een paar keer weet ik zelfs niet of ik nu in een openbare of een privé-albergue
logeer. Compostella zelf is helemaal drukker geworden. Omdat ik om kwart voor
zeven ’s morgens al mijn rondjes door de Porta Sancta maak, de crypte bezoek -
met Duitse privé-mis bij het schrijn van de Apostel – en de Abrazo ga doen bij
het Middeleeuwse beeld boven het hoofdaltaar, valt het nog mee. Tegen
het midden van de voormiddag kronkelt er een lange slang wachtenden over het Praza
da Quintana.
Zo’n populariteit heeft ook zijn voordelen. Plannetjes, gidsen, een efficiënte toeristendienst, uitleg in
verschillende talen, Santiago schrikt niet meer van de internationale
belangstelling. Het pionieren met de fietsen is in 6 jaar ook al
afgenomen. Bewaakte parkings voor tweewielers en een zaak waar je fiets vakkundig gedemonteerd en verpakt wordt om teruggestuurd te worden zijn nu
beschikbaar. Er wordt wel hard gewaakt dat
de pelgrim nog pelgrim kan zijn en voor een handvol Euro’s kan slapen, wassen en eten.
Dat wassen is nog optioneel, getuige Simon uit
Krakau, pas afgestudeerd ingenieur, die Europa affietst vóór hij wil
beginnen werken. Ik ben hem de laatste dagen enkele keren tegengekomen onderweg.
Hij heeft het voorgerecht en dessert gegeten van mijn menú del peregrino in
Portomarín en in de buurt van Arzua hebben we nog een
rijkbeladen notelaar geplunderd. ’s
Avonds verdwijnt hij de stad weer uit en zet ergens in een verloren parkje zijn
iglootje op, onder de regen, om het ’s morgens weer in een tas te frommelen, weer nat. Als we afscheid nemen, stop ik hem nog wat Euro’s in de hand. Hij besteedt er niet meer dan 5 per dag, dus kan hij ermee nog een mooi extra lusje aan zijn tocht breien.
Op mijn kamer heb ik al mijn bagage uitgestald. Ik groepeer de dingen, die ik ga meenemen met het vliegtuig en de zaken, die in de twee achterste fietszakken samen met de fiets gaan achterblijven in
Santiago. Plots valt mijn oog op de enveloppe met intenties uit Le Puy. Lieve hemel, Holy Jacobus! Die heb ik nog niet ter bestemming gebracht. Ik mag er niet aan denken dat ik ze thuis in mijn bagage zou teruggevonden hebben. Ik spoed me nog eens
door de regen naar de Kathedraal. Intenties moeten neergelegd worden in de Kapel de la Corticela, een duizendjaar oude tweede kerk, die je langs een poort en enkele trapjes kan bereiken vanuit de kathedraal. De kapel sluit vandaag om 10 uur, de deur is dicht. Paniek! Ik leg mijn probleem met de nodige dramatiek uit een voluntaria de la catedral. Ze kan het niet aanzien en we achtervolgen samen een kuisvrouw in een zijbeuk, die over de sleutel moet beschikken. Het lukt om die te overtuigen en ik kan de capilla binnen, haast me naar
het hoofdaltaar. Daar staat een mand boordevol ‘intenciones de oración’. Bestemming bereikt. Het gebed van de moeder van Kevin voor haar zieke zoontje, van de andere moeder voor een gelukkig gezinsleven voor haar kinderen en tenslotte dat van
Francis, die dankbaar is voor zijn familie en vrienden. Afgeleverd bij Sint
Jacob. Een opluchting, echt. Dat zou eventjes een valse noot geweest zijn op deze
geslaagde tocht.
De Paus toert de volledige Kathedraal
rond. Sacramentsaanbidding in de kapel van het H. Hart van Maria (nu weer open), via de middenbeuk naar het Portaal van de Verrijzenis (stellingen zijn weg), via de zuidelijke zijbeuk door de Koninklijke poort (de boekenwinkel is helemaal leeggehaald voor zijn doortocht) naar de Praza de Quintana (het regent niet). Met schelp en pelgrimskap door de Porta Sancta, langs de kooromgang naar de crypte, via het smalle trapje naar het 13de eeuwse beeld van de Apostel boven het hoofdaltaar. De camera zoemt in voor de Abrazo. Je verwacht
het hoofd van Zijne Heiligheid te zien verschijnen ter hoogte van de schouder van
de stuurkijkende heilige. Pech, de Paus klimt het podiumpje niet op. Terug
naar beneden, ceremonie van de butafumeiro in het koor. En weer weg. Dat heeft hij
wel gemeen met de meeste pelgrims, een zekere gedrevenheid in het afwerken van
het programma. Toch denk ik niet dat hij voldoende pelgrimsafstand kan
voorleggen voor de Indulgentia Plenaria!
En met zo'n hoge belangstelling voor Compostella zijn er volgend jaar gegarandeerd weer een paar tienduizenden pelgrims meer ..